Artikel 165 (Voortgezet gebruik woning na echtscheiding)
1. Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
2. Tegen hem kan een in dat tijdvak zonder zijn toestemming door de andere echtgenoot verrichte rechtshandeling niet worden tegengeworpen ten nadele van zijn in het vorige lid omschreven bevoegdheid.
3. Weigert hij zijn toestemming of is hij niet in staat zijn wil te verklaren, dan kan de rechtbank die in eerste aanleg over het verzoek tot echtscheiding heeft beslist, op verzoek van de andere gewezen echtgenoot, bepalen dat het vorige lid buiten toepassing blijft.
Uitleg in duidelijke taal
1. Op verzoek van een echtgenoot kan de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of ten gebruike toekomt, hij jegens de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten.
Dit betekent dat de rechter, op aanvraag van een echtgenoot, in de echtscheidingsuitspraak of in een latere uitspraak kan vaststellen dat die echtgenoot de woning mag blijven bewonen. Dit geldt als die echtgenoot op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in een woning woont die geheel of gedeeltelijk eigendom is van de andere echtgenoot, of waar de andere echtgenoot het gebruiksrecht van heeft. De echtgenoot is dan gerechtigd om, tegenover de andere echtgenoot, de bewoning van de woning en het gebruik van de bijbehorende inboedel voort te zetten. Dit recht duurt zes maanden vanaf de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en er moet een redelijke vergoeding voor worden betaald.
2. Tegen hem kan een in dat tijdvak zonder zijn toestemming door de andere echtgenoot verrichte rechtshandeling niet worden tegengeworpen ten nadele van zijn in het vorige lid omschreven bevoegdheid.
Dit houdt in dat, gedurende de periode van zes maanden, een rechtshandeling die de andere echtgenoot zonder toestemming van de bewonende echtgenoot verricht, niet tegen de bewonende echtgenoot kan worden gebruikt als dit nadelig is voor diens recht om de woning te blijven bewonen en gebruiken zoals in het eerste lid is bepaald.
3. Weigert hij zijn toestemming of is hij niet in staat zijn wil te verklaren, dan kan de rechtbank die in eerste aanleg over het verzoek tot echtscheiding heeft beslist, op verzoek van de andere gewezen echtgenoot, bepalen dat het vorige lid buiten toepassing blijft.
Dit betekent dat als de echtgenoot die in de woning verblijft zijn toestemming weigert voor een rechtshandeling door de andere, inmiddels voormalige, echtgenoot, of als hij zijn wil niet kan uiten, de rechtbank een beslissing kan nemen. Op verzoek van de andere voormalige echtgenoot kan de rechtbank die de echtscheiding oorspronkelijk heeft behandeld, bepalen dat de bescherming van het tweede lid niet geldt.