Artikel 12 (Afgeleide woonplaats en relatieve bevoegdheid rechter)
1. Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
2. Wanneer iemands goederen onder bewind staan, volgt hij voor alles wat de uitoefening van dit bewind betreft, de woonplaats van de bewindvoerder.
3. Wanneer ten behoeve van een persoon een mentorschap is ingesteld, volgt hij voor alles wat de uitoefening van dit mentorschap betreft, de woonplaats van de mentor.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor zover het betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter gedurende een curatele, een bewind als bedoeld in titel 19 en een mentorschap. Hetzelfde geldt indien ten aanzien van een persoon een curatele, een mentorschap of een bewind als bedoeld in titel 19 en tevens een bewind als bedoeld in afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 of een bewind als bedoeld in artikel 182 van Boek 7 van kracht zijn en de bevoegde kantonrechter de andere kantonrechter als uitsluitend bevoegde heeft aangewezen.
5. Wanneer de persoon, van wie de woonplaats wordt afgeleid, overlijdt of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent, de onder curatele gestelde die van zijn curator. Oefenen beide ouders tezamen het gezag over hun minderjarige kind uit, doch hebben zij niet dezelfde woonplaats, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het feitelijk verblijft dan wel laatstelijk heeft verbleven.
Dit lid bepaalt dat de woonplaats van een minderjarige gelijk is aan de woonplaats van degene die het gezag over hem uitoefent. De onder curatele gestelde volgt de woonplaats van zijn curator. Indien beide ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun minderjarige kind maar niet dezelfde woonplaats hebben, dan volgt het kind de woonplaats van de ouder bij wie het daadwerkelijk verblijft of het laatst heeft verbleven.
2. Wanneer iemands goederen onder bewind staan, volgt hij voor alles wat de uitoefening van dit bewind betreft, de woonplaats van de bewindvoerder.
Dit lid stelt dat wanneer iemands goederen onder bewind staan, die persoon voor alle zaken die de uitoefening van dit bewind betreffen, de woonplaats van de bewindvoerder volgt.
3. Wanneer ten behoeve van een persoon een mentorschap is ingesteld, volgt hij voor alles wat de uitoefening van dit mentorschap betreft, de woonplaats van de mentor.
Dit lid geeft aan dat wanneer voor een persoon een mentorschap is ingesteld, deze persoon voor alle zaken die de uitoefening van dit mentorschap betreffen, de woonplaats van de mentor volgt.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing voor zover het betreft de relatieve bevoegdheid van de rechter gedurende een curatele, een bewind als bedoeld in titel 19 en een mentorschap. Hetzelfde geldt indien ten aanzien van een persoon een curatele, een mentorschap of een bewind als bedoeld in titel 19 en tevens een bewind als bedoeld in afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 of een bewind als bedoeld in artikel 182 van Boek 7 van kracht zijn en de bevoegde kantonrechter de andere kantonrechter als uitsluitend bevoegde heeft aangewezen.
Dit lid preciseert dat het eerste, tweede en derde lid niet gelden voor zover het de relatieve bevoegdheid van de rechter betreft gedurende een curatele, een bewind zoals omschreven in titel 19, en een mentorschap. Dit geldt eveneens indien voor een persoon een curatele, een mentorschap of een bewind volgens titel 19 van kracht is, en daarnaast ook een bewind volgens afdeling 7 van titel 5 van Boek 4 of een bewind volgens artikel 182 van Boek 7 van kracht is, en de bevoegde kantonrechter een andere kantonrechter als exclusief bevoegd heeft aangewezen.
5. Wanneer de persoon, van wie de woonplaats wordt afgeleid, overlijdt of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, duurt de afgeleide woonplaats voort, totdat een nieuwe woonplaats is verkregen.
Dit lid bepaalt dat wanneer de persoon van wie de woonplaats wordt afgeleid, komt te overlijden of zijn gezag of zijn hoedanigheid verliest, de afgeleide woonplaats blijft bestaan totdat een nieuwe woonplaats is verkregen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:1940 - Arrest door gedefungeerde raadsheer nietig; uitleg contract door rechter
Een arrest is nietig als het is vastgesteld nadat een van de raadsheren is gedefungeerd. Ten overvloede oordeelt de Hoge Raad dat een rechter tot een voorlopig oordeel over contractuitleg mag komen op basis van de taalkundige betekenis, zonder dat aanvullende eisen gelden.
ECLI:NL:HR:2008:BC0387
ECLI:NL:HR:2019:1292 - Uitleg huwelijkse voorwaarden: investering in erfpacht en potovereenkomst
De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van een hof over een 'potovereenkomst' naast huwelijkse voorwaarden onbegrijpelijk kan zijn. Tevens dient bij een vergoedingsrecht beoordeeld te worden of investeringen in een erfpachtgoed het vermogen van de erfpachter hebben gebaat, ook via waardevermeerdering van het erfpachtrecht zelf.
ECLI:NL:HR:2016:2517 - Opschorting bij claim van derde: risico en redelijkheid prevaleren
Een beroep op een opschortingsrecht vanwege een claim van een derde is niet per definitie onterecht als die claim achteraf vervalt. Doorslaggevend is de contractuele risicoverdeling tussen partijen. De schuldenaar die opschort is dan niet automatisch in verzuim.