Artikel 297 (Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten bedrijfsruimte)
1. De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder of aan degene aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
2. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn vast waarbinnen de verhuurder de bevoegdheid heeft de vordering in te trekken.
3. Indien de verhuurder binnen deze termijn zijn vordering intrekt, geeft de rechter slechts een beslissing over de proceskosten.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder of aan degene aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd, moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten.
Dit betekent dat de rechter in zijn uitspraak, waarmee hij de vordering van de verhuurder tot bijvoorbeeld beëindiging van de huur toewijst, kan bepalen dat de verhuurder een geldbedrag moet betalen. Dit bedrag is bestemd voor de huurder of voor de persoon aan wie de huurder rechtsgeldig (bevoegdelijk) heeft onderverhuurd. De betaling dient als een bijdrage (tegemoetkoming) in de kosten die de huurder of onderhuurder moet maken voor het verhuizen en het opnieuw inrichten van een andere ruimte.
2. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als bedoeld in lid 1 wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn vast waarbinnen de verhuurder de bevoegdheid heeft de vordering in te trekken.
Dit betekent dat voordat de rechter een definitieve beslissing neemt over het vaststellen van een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten (zoals beschreven in lid 1), hij de betrokken partijen (verhuurder en huurder/onderhuurder) op de hoogte moet stellen van zijn plan (voornemen) om zo'n bedrag toe te kennen. Tegelijkertijd stelt de rechter een periode (termijn) vast. Binnen deze periode krijgt de verhuurder de mogelijkheid (bevoegdheid) om zijn oorspronkelijke vordering (bijvoorbeeld de vordering tot huurbeëindiging) alsnog in te trekken.
3. Indien de verhuurder binnen deze termijn zijn vordering intrekt, geeft de rechter slechts een beslissing over de proceskosten.
Dit betekent dat als de verhuurder gebruikmaakt van zijn recht en zijn vordering binnen de door de rechter gestelde termijn intrekt, de rechter geen beslissing meer neemt over de oorspronkelijke vordering of de tegemoetkoming. In dat geval zal de rechter alleen nog een uitspraak doen over wie de kosten van de juridische procedure (de proceskosten) moet betalen.