Artikel 270 (Rechterlijke machtiging voor woonruil huurder)
1. De huurder die een ruil van woonruimte wenst te bewerkstelligen, kan vorderen dat de rechter hem zal machtigen om een ander in zijn plaats als huurder te stellen. Indien op de woonruimte hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, moet de eiser een ten behoeve van de voorgestelde huurder afgegeven huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet met betrekking tot woonruimte overleggen.
2. De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de ruil van woonruimte heeft en dat hij deze afwijst, indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.
3. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Uitleg in duidelijke taal
1. De huurder die een ruil van woonruimte wenst te bewerkstelligen, kan vorderen dat de rechter hem zal machtigen om een ander in zijn plaats als huurder te stellen. Indien op de woonruimte hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, moet de eiser een ten behoeve van de voorgestelde huurder afgegeven huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet met betrekking tot woonruimte overleggen.
Dit lid bepaalt dat de huurder die een ruil van zijn woonruimte wil realiseren (bewerkstelligen), bij de rechter kan eisen (vorderen) dat de rechter hem toestemming (machtiging) verleent om een andere persoon als huurder in zijn plaats te laten treden (te stellen). Wanneer hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 geldt (van toepassing is) voor de betreffende woonruimte, dan is de huurder die de vordering instelt (de eiser) verplicht een huisvestingsvergunning, zoals omschreven in artikel 8 van die wet, voor te leggen (overleggen). Deze vergunning moet zijn afgegeven ten gunste van (ten behoeve van) de persoon die als nieuwe huurder wordt voorgesteld en betrekking hebben op de woonruimte.
2. De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang bij de ruil van woonruimte heeft en dat hij deze afwijst, indien de voorgestelde huurder vanuit financieel oogpunt niet voldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.
Dit lid stelt dat de rechter zijn beslissing neemt na zorgvuldige afweging (met inachtneming) van alle specifieke omstandigheden van het geval. Het is daarbij zo (met dien verstande) dat de rechter de vordering tot ruil alleen kan goedkeuren (toewijzen) als de huidige huurder een zwaarwichtig belang heeft bij de ruil van de woonruimte. De rechter wijst de vordering af als de voorgestelde nieuwe huurder financieel gezien (vanuit financieel oogpunt) onvoldoende zekerheid (waarborg) biedt voor een correcte (behoorlijke) betaling en nakoming van de huurverplichtingen (nakoming van de huur). De rechter is bevoegd om aan de verleende machtiging specifieke voorwaarden te koppelen (verbinden) of een verplichting (last) op te leggen.
3. Van deze bepaling kan niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Dit lid betekent dat er van de regels in dit artikel (deze bepaling) niet mag worden afgeweken op een manier die ongunstig is voor de huurder (ten nadele van de huurder).