Artikel 269 (Onderhuurbescherming en voortzetting)
1. De onderhuur die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de huur tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.
2. De verhuurder kan binnen zes maanden nadat hij op grond van lid 1 de onderhuur heeft voortgezet vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond dat:
a. de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijk nakoming van de huur; b. de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen; c. in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde huur tussen hem en de huurder en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst, niet van hem kan worden gevergd dat hij de huur met de wederpartij voortzet; d. de wederpartij indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
3. Ingeval van onderverhuur welke al dan niet een zelfstandige woning vormt, zet degene die op grond van de artikelen 266, 267 en 268 huurder is geworden of de huur heeft voortgezet, als onderverhuurder de huur met de onderhuurder voort.
Uitleg in duidelijke taal
1. De onderhuur die betrekking heeft op een zelfstandige woning waar de onderhuurder zijn hoofdverblijf heeft, wordt in geval van beëindiging van de huur tussen huurder en verhuurder voortgezet door de verhuurder.
Dit betekent dat wanneer de huurovereenkomst tussen de hoofdhuurder en de verhuurder eindigt, de onderhuurovereenkomst voor een zelfstandige woning waarin de onderhuurder zijn hoofdverblijfplaats heeft, automatisch wordt voortgezet. De oorspronkelijke verhuurder wordt dan de nieuwe verhuurder van de onderhuurder.
2. De verhuurder kan binnen zes maanden nadat hij op grond van lid 1 de onderhuur heeft voortgezet vorderen dat de rechter zal bepalen dat de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip zal eindigen op de grond dat:
Dit lid stelt dat de verhuurder, nadat hij de onderhuur op basis van lid 1 heeft voortgezet, binnen een termijn van zes maanden bij de rechter kan eisen (vorderen) dat de rechter beslist (zal bepalen) dat deze voortgezette huurovereenkomst zal stoppen (eindigen). Dit kan de rechter doen met ingang van een datum die in het vonnis wordt vastgesteld, en op basis van de volgende redenen (gronden):
a. de wederpartij vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijk nakoming van de huur;
Dit betekent dat de rechter de huur kan beëindigen als de onderhuurder (de wederpartij) financieel gezien niet genoeg zekerheid (waarborg) kan bieden dat hij de huurverplichtingen op een correcte manier zal nakomen.
b. de onderhuur is aangegaan met de kennelijke strekking de onderhuurder de positie van huurder te verschaffen;
Dit houdt in dat de huur beëindigd kan worden als duidelijk is (kennelijke strekking) dat de onderhuurovereenkomst voornamelijk is gesloten om de onderhuurder de status van hoofdhuurder te geven, bijvoorbeeld om de normale regels voor huurtoewijzing te omzeilen.
c. in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomsten die betrekking hebben op soortgelijke woonruimte alsmede op de inhoud van de geëindigde huur tussen hem en de huurder en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst, niet van hem kan worden gevergd dat hij de huur met de wederpartij voortzet;
Dit betekent dat de rechter de huur kan beëindigen als, kijkend naar alle specifieke omstandigheden en wat redelijk en eerlijk is (maatstaven van redelijkheid en billijkheid), het niet van de verhuurder verwacht kan worden (niet van hem kan worden gevergd) dat hij de huurovereenkomst met de onderhuurder (de wederpartij) voortzet. Hierbij moet de rechter ook rekening houden met de inhoud van huurcontracten voor vergelijkbare woningen, de inhoud van de beëindigde hoofdhuurovereenkomst en de inhoud van de voortgezette huurovereenkomst.
d. de wederpartij indien het woonruimte betreft waarop hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 van toepassing is, niet een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8 van die wet overlegt.
Dit houdt in dat de huur beëindigd kan worden als de woning valt onder hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 en de onderhuurder (de wederpartij) geen geldige huisvestingsvergunning kan laten zien (overlegt), zoals vereist in artikel 8 van die wet.
3. Ingeval van onderverhuur welke al dan niet een zelfstandige woning vormt, zet degene die op grond van de artikelen 266, 267 en 268 huurder is geworden of de huur heeft voortgezet, als onderverhuurder de huur met de onderhuurder voort.
Dit lid bepaalt dat als iemand op basis van de artikelen 266 (medehuur van rechtswege), 267 (medehuur op verzoek) of 268 (voortzetting huur na overlijden huurder) de nieuwe huurder is geworden of de huur heeft voortgezet, en er sprake was van onderverhuur (ongeacht of dit een zelfstandige woning is of niet), deze nieuwe huurder in zijn rol als onderverhuurder de bestaande onderhuurovereenkomst met de onderhuurder voortzet.