Artikel 262 (Uitspraak huurcommissie, rechterlijke vordering, geen hogere voorziening)
1. Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
2. Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Wanneer de huurcommissie op een verzoek van de huurder of verhuurder als bedoeld in de paragrafen 1 en 2 uitspraak heeft gedaan, worden zij geacht te zijn overeengekomen wat in die uitspraak is vastgesteld, tenzij een van hen binnen acht weken nadat aan hen afschrift van die uitspraak is verzonden, een beslissing van de rechter heeft gevorderd over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was verzocht.
Dit lid bepaalt dat wanneer de huurcommissie een uitspraak heeft gedaan naar aanleiding van een verzoek van de huurder of de verhuurder, zoals omschreven in de paragrafen 1 en 2 van deze afdeling, de huurder en verhuurder worden verondersteld (geacht) akkoord te zijn gegaan met de inhoud van die uitspraak. Deze veronderstelde overeenkomst geldt echter niet indien een van de partijen (huurder of verhuurder) binnen een termijn van acht weken na de verzending van een kopie (afschrift) van de uitspraak aan hen, de rechter heeft verzocht een beslissing te nemen over het specifieke punt waarover de huurcommissie om een uitspraak was gevraagd.
2. Tegen een beslissing krachtens dit artikel is geen hogere voorziening toegelaten.
Dit lid stelt dat tegen een beslissing van de rechter, die genomen is op basis van een vordering zoals beschreven in lid 1 van dit artikel, geen beroep bij een hogere rechterlijke instantie (hogere voorziening, zoals hoger beroep of cassatie) mogelijk is.