Terug naar bibliotheek
Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Titel 1. Verbintenissen in het algemeen
Afdeling 6. Nakoming van verbintenissen
Artikel 34

Artikel 34 (Bevrijdende betaling aan onbevoegde ontvanger)

Laatste versie

1. De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.

2. Indien iemand zijn recht om betaling te vorderen verliest, in dier voege dat het met terugwerkende kracht aan een ander toekomt, kan de schuldenaar een inmiddels gedane betaling aan die ander tegenwerpen, tenzij hetgeen hij omtrent dit verlies kon voorzien, hem van de betaling had behoren te weerhouden.

Uitleg in duidelijke taal

1. De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.

Dit betekent dat een schuldenaar die een betaling heeft verricht aan een persoon die niet de bevoegdheid had om deze betaling te ontvangen, zich tegenover de persoon aan wie daadwerkelijk betaald had moeten worden, kan beroepen op het feit dat hij door deze betaling van zijn schuld is bevrijd. Dit verweer is geldig indien de schuldenaar op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schuldeiser gerechtigd was tot de prestatie, of dat de betaling om een andere reden aan die ontvanger moest plaatsvinden.

2. Indien iemand zijn recht om betaling te vorderen verliest, in dier voege dat het met terugwerkende kracht aan een ander toekomt, kan de schuldenaar een inmiddels gedane betaling aan die ander tegenwerpen, tenzij hetgeen hij omtrent dit verlies kon voorzien, hem van de betaling had behoren te weerhouden.

Dit lid bepaalt dat wanneer een persoon zijn recht om betaling te vorderen verliest, op zodanige wijze dat dit recht met terugwerkende kracht overgaat op een andere persoon, de schuldenaar een betaling die hij in de tussentijd al aan de oorspronkelijke eiser heeft gedaan, kan aanvoeren tegenover de nieuwe rechthebbende (die ander). Deze mogelijkheid bestaat echter niet als de schuldenaar had kunnen voorzien dat de oorspronkelijke eiser zijn recht zou verliezen, en deze voorzienbaarheid hem ervan had moeten weerhouden de betaling te doen.