Artikel 241 (Bevoegdheid Hof Den Haag algemene voorwaarden)
1. Het gerechtshof Den Haag is bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van vorderingen als in het vorige artikel bedoeld.
2. De in het vorige artikel bedoelde rechtspersonen hebben de bevoegdheden, geregeld in de artikelen 217 en 376 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; artikel 379 van dat wetboek is niet van toepassing.
3. Op vordering van de eiser kan aan de uitspraak worden verbonden
a. een verbod van het gebruik van de door de uitspraak getroffen bedingen of van het bevorderen daarvan; b. een gebod om een aanbeveling tot het gebruik van deze bedingen te herroepen; c. een veroordeling tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen.
4. De rechter kan in zijn uitspraak aangeven op welke wijze het onredelijk bezwarend karakter van de bedingen waarop de uitspraak betrekking heeft, kan worden weggenomen.
5. Geschillen terzake van de tenuitvoerlegging van de in lid 3 bedoelde veroordelingen, alsmede van de veroordeling tot betaling van een dwangsom, zo deze is opgelegd, worden bij uitsluiting door het gerechtshof Den Haag beslist.
6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot veroordelingen als bedoeld in lid 3, ingesteld door rechtspersonen als bedoeld in artikel 240 lid 3, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd. Lid 5, alsmede de artikelen 62, 116 lid 2, 1003, 1005, 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het gerechtshof Den Haag is bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van vorderingen als in het vorige artikel bedoeld.
Dit betekent dat alleen het gerechtshof Den Haag de bevoegdheid heeft om te oordelen over de vorderingen die in het voorgaande artikel (artikel 240) zijn omschreven.
2. De in het vorige artikel bedoelde rechtspersonen hebben de bevoegdheden, geregeld in de artikelen 217 en 376 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; artikel 379 van dat wetboek is niet van toepassing.
Dit lid stelt dat de rechtspersonen, waarnaar in het vorige artikel (artikel 240) wordt verwezen, de bevoegdheden bezitten zoals die zijn vastgelegd in artikel 217 en artikel 376 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Artikel 379 van ditzelfde wetboek is echter niet van toepassing op deze rechtspersonen.
3. Op vordering van de eiser kan aan de uitspraak worden verbonden
Dit betekent dat, wanneer de eisende partij (de eiser) daarom verzoekt (op vordering), de rechter de volgende elementen aan zijn uitspraak kan toevoegen:
a. een verbod van het gebruik van de door de uitspraak getroffen bedingen of van het bevorderen daarvan;
Dit houdt in een verbod op het gebruik van de specifieke bedingen die in de rechterlijke uitspraak als onacceptabel zijn aangemerkt (getroffen bedingen). Het omvat ook een verbod op het aanmoedigen (bevorderen) van het gebruik van deze bedingen.
b. een gebod om een aanbeveling tot het gebruik van deze bedingen te herroepen;
Dit houdt in een bevel (een gebod) om een bestaande aanbeveling voor het gebruik van de betreffende bedingen in te trekken (te herroepen).
c. een veroordeling tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen.
Dit houdt in een veroordeling die verplicht tot het publiekelijk bekendmaken (openbaar maken) van de rechterlijke uitspraak, of het laten uitvoeren van deze openbaarmaking. De manier waarop dit moet gebeuren (op door de rechter te bepalen wijze) en wie de kosten hiervoor moet dragen (op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen), wordt door de rechter vastgesteld.
4. De rechter kan in zijn uitspraak aangeven op welke wijze het onredelijk bezwarend karakter van de bedingen waarop de uitspraak betrekking heeft, kan worden weggenomen.
Dit betekent dat de rechter in zijn vonnis (uitspraak) kan specificeren hoe het onredelijk bezwarende aspect (karakter) van de bedingen, die onderwerp zijn van de uitspraak, kan worden gecorrigeerd of verwijderd (weggenomen).
5. Geschillen terzake van de tenuitvoerlegging van de in lid 3 bedoelde veroordelingen, alsmede van de veroordeling tot betaling van een dwangsom, zo deze is opgelegd, worden bij uitsluiting door het gerechtshof Den Haag beslist.
Dit bepaalt dat eventuele conflicten (geschillen) die ontstaan over de uitvoering (tenuitvoerlegging) van de veroordelingen zoals genoemd in lid 3, en ook conflicten over de veroordeling tot het betalen van een dwangsom (als een dwangsom is opgelegd), uitsluitend door het gerechtshof Den Haag worden behandeld en beslist.
6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot veroordelingen als bedoeld in lid 3, ingesteld door rechtspersonen als bedoeld in artikel 240 lid 3, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd. Lid 5, alsmede de artikelen 62, 116 lid 2, 1003, 1005, 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid stelt dat voor het behandelen (kennisneming) van vorderingen in een spoedprocedure (kort geding), die als doel hebben de in lid 3 genoemde veroordelingen te verkrijgen en die zijn ingediend (ingesteld) door de rechtspersonen zoals omschreven in artikel 240 lid 3, de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag exclusief (bij uitsluiting) bevoegd is. Lid 5 van dit artikel, evenals de artikelen 62, 116 lid 2, 1003, 1005 en 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, gelden hier op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing).