Terug naar bibliotheek
Boek 4. Erfrecht
Titel 4. Uiterste willen
Afdeling 1. Uiterste wilsbeschikkingen in het algemeen
Artikel 46

Artikel 46 (Uitlegging uiterste wilsbeschikking)

Laatste versie

1. Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.

2. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.

3. Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.

Uitleg in duidelijke taal

1. Bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt.

Dit lid bepaalt dat bij het interpreteren (de uitlegging) van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op twee elementen: ten eerste, de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen (de relaties of situaties die de erflater duidelijk wilde vastleggen), en ten tweede, de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt (de specifieke context waarin het testament tot stand kwam).

2. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen slechts dan voor uitlegging van een beschikking worden gebruikt, indien deze zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.

Dit lid stelt een voorwaarde voor het gebruik van daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil voor de uitlegging van een beschikking (een bepaling in de uiterste wil). Deze externe elementen mogen slechts dan hiervoor worden gebruikt, indien deze beschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Met andere woorden, informatie van buiten het testament mag alleen worden gebruikt als de desbetreffende bepaling in het testament zonder die informatie onbegrijpelijk of onduidelijk is.

3. Wanneer een erflater zich klaarblijkelijk in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist, wordt de beschikking naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht, indien deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.

Dit lid behandelt de situatie wanneer een erflater zich klaarblijkelijk (overduidelijk) in de aanduiding van een persoon of een goed heeft vergist. In een dergelijk geval wordt de beschikking (de betreffende bepaling in de uiterste wil) naar de bedoeling van de erflater ten uitvoer gebracht. Dit is echter alleen toegestaan indien deze bedoeling ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld. Als dus een duidelijke fout is gemaakt in de benoeming van een persoon of een zaak, wordt gehandeld volgens de werkelijke intentie van de erflater, mits die intentie onomstotelijk kan worden bewezen via het testament zelf of middels andere relevante informatie.