Artikel 26 (Kantonrechterlijke goedkeuring bevoegdheden kind)
1. Indien een minderjarig kind een bevoegdheid heeft als in de artikelen 19, 20, 21 en 22 bedoeld, dient zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen drie maanden na het verkrijgen van de bevoegdheid aan de kantonrechter schriftelijk zijn voornemen met betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheid mede te delen. Heeft het kind geen wettelijke vertegenwoordiger, dan loopt deze termijn vanaf de dag van de benoeming. De kantonrechter verleent zijn goedkeuring aan het voornemen of onthoudt deze daaraan, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van het kind, de andere kinderen aan wie de bevoegdheid eveneens toekomt en van degene jegens wie de bevoegdheid bestaat. Hij kan aan de goedkeuring voorwaarden verbinden. Zo nodig neemt de kantonrechter een eigen beslissing.
2. Hetzelfde geldt indien het kind meerderjarig is doch het vrije beheer over zijn vermogen niet heeft. Staat de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering onder een bewind, dan wordt een in lid 1 bedoelde bevoegdheid uitgeoefend overeenkomstig de regels die voor het desbetreffende bewind gelden. Is het kind in staat van faillissement verklaard, is ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard dan wel aan hem surseance van betaling verleend, dan rust de verplichting op de curator, op de bewindvoerder, onderscheidenlijk op het kind met medewerking van de bewindvoerder.
3. Indien met goedkeuring van de kantonrechter is afgezien van het doen van een verzoek als genoemd in de artikelen 19, 20, 21 en 22, kan zodanig verzoek nadien niet alsnog worden gedaan. Bij zijn goedkeuring kan de kantonrechter anders bepalen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien een minderjarig kind een bevoegdheid heeft als in de artikelen 19, 20, 21 en 22 bedoeld, dient zijn wettelijke vertegenwoordiger binnen drie maanden na het verkrijgen van de bevoegdheid aan de kantonrechter schriftelijk zijn voornemen met betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheid mede te delen. Heeft het kind geen wettelijke vertegenwoordiger, dan loopt deze termijn vanaf de dag van de benoeming. De kantonrechter verleent zijn goedkeuring aan het voornemen of onthoudt deze daaraan, rekening houdende naar billijkheid met de belangen van het kind, de andere kinderen aan wie de bevoegdheid eveneens toekomt en van degene jegens wie de bevoegdheid bestaat. Hij kan aan de goedkeuring voorwaarden verbinden. Zo nodig neemt de kantonrechter een eigen beslissing.
Dit lid bepaalt dat als een minderjarig kind een bevoegdheid bezit zoals omschreven in de artikelen 19, 20, 21 en 22, de wettelijke vertegenwoordiger van het kind verplicht is. Deze vertegenwoordiger moet binnen drie maanden nadat het kind de bevoegdheid heeft verkregen, de kantonrechter schriftelijk informeren over zijn plan (voornemen) met betrekking tot de uitoefening van die bevoegdheid. Indien het kind geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, begint deze termijn van drie maanden te lopen vanaf de dag dat er een wettelijke vertegenwoordiger wordt benoemd. De kantonrechter beslist vervolgens of hij zijn goedkeuring aan dit voornemen verleent of weigert (onthoudt deze daaraan). Bij deze beslissing houdt de kantonrechter naar billijkheid rekening met de belangen van het betreffende kind, de belangen van andere kinderen aan wie de bevoegdheid eveneens toekomt, en de belangen van de persoon jegens wie de bevoegdheid bestaat. De kantonrechter heeft de mogelijkheid om aan de goedkeuring voorwaarden te verbinden. Als het nodig is (zo nodig), neemt de kantonrechter een eigen beslissing.
2. Hetzelfde geldt indien het kind meerderjarig is doch het vrije beheer over zijn vermogen niet heeft. Staat de in artikel 13 lid 3 bedoelde geldvordering onder een bewind, dan wordt een in lid 1 bedoelde bevoegdheid uitgeoefend overeenkomstig de regels die voor het desbetreffende bewind gelden. Is het kind in staat van faillissement verklaard, is ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard dan wel aan hem surseance van betaling verleend, dan rust de verplichting op de curator, op de bewindvoerder, onderscheidenlijk op het kind met medewerking van de bewindvoerder.
Dit lid stelt dat dezelfde regels van toepassing zijn als het kind wel meerderjarig is, maar niet het vrije beheer over zijn vermogen heeft. Indien de geldvordering, zoals bedoeld in artikel 13 lid 3, onder een bewind staat, dan wordt een in lid 1 bedoelde bevoegdheid (dus een bevoegdheid uit de artikelen 19, 20, 21 of 22) uitgeoefend overeenkomstig de regels die voor het desbetreffende bewind gelden. Als het kind in staat van faillissement verklaard is, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard is, dan wel aan hem surseance van betaling verleend is, dan rust de verplichting (om het voornemen mede te delen en de bevoegdheid uit te oefenen) op de curator (in geval van faillissement), op de bewindvoerder (in geval van schuldsanering), onderscheidenlijk op het kind met medewerking van de bewindvoerder (in geval van surseance van betaling).
3. Indien met goedkeuring van de kantonrechter is afgezien van het doen van een verzoek als genoemd in de artikelen 19, 20, 21 en 22, kan zodanig verzoek nadien niet alsnog worden gedaan. Bij zijn goedkeuring kan de kantonrechter anders bepalen.
Dit lid bepaalt dat als er, met de goedkeuring van de kantonrechter, is afgezien van het doen van een verzoek zoals genoemd in de artikelen 19, 20, 21 en 22, een zodanig verzoek nadien niet alsnog kan worden gedaan. De kantonrechter kan echter bij zijn goedkeuring (om af te zien van het verzoek) anders bepalen, wat betekent dat een later verzoek eventueel toch mogelijk kan zijn.