Artikel 19 (Wilsrecht kind hertrouwen langstlevende ouder)
Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn langstlevende ouder ter zake van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder heeft verkregen, en die ouder aangifte heeft gedaan van zijn voornemen opnieuw een huwelijk te willen aangaan, is deze verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging. De overdracht vindt, tenzij de ouder daarvan afziet, plaats onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de goederen.
Uitleg in duidelijke taal
Indien een kind overeenkomstig artikel 13 lid 3 een geldvordering op zijn langstlevende ouder ter zake van de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder heeft verkregen, en die ouder aangifte heeft gedaan van zijn voornemen opnieuw een huwelijk te willen aangaan, is deze verplicht aan het kind op diens verzoek goederen over te dragen met een waarde van ten hoogste die geldvordering, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging. De overdracht vindt, tenzij de ouder daarvan afziet, plaats onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de goederen.
Dit artikel beschrijft de situatie waarin een kind, overeenkomstig artikel 13 lid 3, een geldvordering heeft verkregen op zijn langstlevende ouder met betrekking tot (ter zake van) de nalatenschap van zijn eerst overleden ouder. Indien die langstlevende ouder aangifte heeft gedaan van zijn voornemen opnieuw een huwelijk te willen aangaan, dan is deze langstlevende ouder verplicht om aan het kind, op diens verzoek (dus als het kind hierom vraagt), goederen over te dragen. De waarde van deze over te dragen goederen mag ten hoogste die geldvordering bedragen, vermeerderd met de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging (de verhoging die in artikel 13 lid 4 wordt genoemd). De overdracht vindt plaats onder voorbehoud van het vruchtgebruik van de goederen voor de ouder, tenzij de ouder daarvan afziet. Dit betekent dat de ouder het recht behoudt om de goederen te gebruiken en de opbrengsten (vruchten) ervan te genieten, tenzij de ouder besluit om van dit recht af te zien.