Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 9. Rechten van pand en hypotheek
Afdeling 4. Recht van hypotheek
Artikel 267

Artikel 267 (Bedingen voor inbeheername en onder zich nemen)

Laatste versie

1. In de hypotheekakte kan worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate te kort schiet en de voorzieningenrechter van de rechtbank hem machtiging verleent.

2. Eveneens kan in de hypotheekakte worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is en de voorzieningenrechter hem machtiging verleent.

3. Zo de voorzieningenrechter de machtiging tot onder zich nemen verleent, veroordeelt hij tevens de hypotheekgever en de zijnen tot ontruiming.

4. De bevoegdheden kunnen tegen eenieder die zich in de zaak bevindt, met uitzondering van de huurder bedoeld in artikel 264 leden 4 en 8, worden ingeroepen.

5. Zonder uitdrukkelijke bedingen mist de hypotheekhouder de in de vorige leden genoemde bevoegdheden.

6. De machtiging, bedoeld in de vorige leden, kan behalve door een advocaat ook door een notaris worden verzocht.

Uitleg in duidelijke taal

1. In de hypotheekakte kan worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is om het verhypothekeerde goed in beheer te nemen, indien de hypotheekgever in zijn verplichtingen jegens hem in ernstige mate te kort schiet en de voorzieningenrechter van de rechtbank hem machtiging verleent.

Dit betekent dat in de hypotheekakte (het officiële document van de hypotheek) afgesproken kan worden (kan worden bedongen) dat de hypotheekhouder (de geldverstrekker, meestal de bank) de bevoegdheid krijgt om het verhypothekeerde goed (het onderpand, zoals een huis) in beheer te nemen. Deze bevoegdheid mag alleen worden uitgeoefend als de hypotheekgever (de geldlener, eigenaar van het onderpand) in ernstige mate te kort schiet in zijn verplichtingen jegens de hypotheekhouder (bijvoorbeeld door de hypotheeklasten niet te betalen) én als de voorzieningenrechter van de rechtbank hiervoor machtiging (toestemming) verleent.

2. Eveneens kan in de hypotheekakte worden bedongen dat de hypotheekhouder bevoegd is de aan de hypotheek onderworpen zaak onder zich te nemen, indien zulks met het oog op de executie vereist is en de voorzieningenrechter hem machtiging verleent.

Dit betekent dat ook in de hypotheekakte afgesproken kan worden (kan worden bedongen) dat de hypotheekhouder de bevoegdheid krijgt om de aan de hypotheek onderworpen zaak (het onderpand) onder zich te nemen (in bezit te nemen). Deze bevoegdheid mag alleen worden uitgeoefend als dit vereist is met het oog op de executie (de gedwongen verkoop van het onderpand) én als de voorzieningenrechter hiervoor machtiging (toestemming) verleent.

3. Zo de voorzieningenrechter de machtiging tot onder zich nemen verleent, veroordeelt hij tevens de hypotheekgever en de zijnen tot ontruiming.

Dit betekent dat als de voorzieningenrechter de machtiging tot onder zich nemen (toestemming om het onderpand in bezit te nemen) verleent, hij tegelijkertijd de hypotheekgever en de zijnen (iedereen die zich met of namens de hypotheekgever in het pand bevindt) veroordeelt tot ontruiming (verplicht het pand te verlaten).

4. De bevoegdheden kunnen tegen eenieder die zich in de zaak bevindt, met uitzondering van de huurder bedoeld in artikel 264 leden 4 en 8, worden ingeroepen.

Dit betekent dat de bevoegdheden (tot inbeheername en onder zich nemen) kunnen worden ingeroepen (uitgeoefend) tegen eenieder die zich in de zaak (het onderpand) bevindt. Een uitzondering hierop is de huurder zoals omschreven in artikel 264 leden 4 en 8 van dit wetboek.

5. Zonder uitdrukkelijke bedingen mist de hypotheekhouder de in de vorige leden genoemde bevoegdheden.

Dit betekent dat als er geen uitdrukkelijke bedingen (specifieke afspraken) hierover zijn opgenomen in de hypotheekakte, de hypotheekhouder de in de vorige leden genoemde bevoegdheden (tot inbeheername en onder zich nemen) mist (niet heeft).

6. De machtiging, bedoeld in de vorige leden, kan behalve door een advocaat ook door een notaris worden verzocht.

Dit betekent dat de machtiging (toestemming van de voorzieningenrechter) waarover in de voorgaande leden wordt gesproken, niet alleen door een advocaat maar ook door een notaris kan worden verzocht (aangevraagd).