Artikel 122
1 Het openbaar ministerie kan de rechtbank Midden-Nederland verzoeken voor recht te verklaren dat het doel of de werkzaamheid van een corporatie die niet is een Nederlandse rechtspersoon in strijd is met de openbare orde als bedoeld in artikel 20 van Boek 2.
2 De verklaring werkt voor en tegen een ieder met ingang van de eerste dag na de dag van de uitspraak. De verklaring wordt door de zorg van de griffier geplaatst in de Staatscourant. Is de corporatie in het handelsregister ingeschreven, dan wordt de verklaring aldaar eveneens ingeschreven.
3 Artikel 20, leden 2, 3, 5 en 6 en artikel 20a van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
4 De rechter kan de in Nederland gelegen goederen van de corporatie desverlangd onder bewind stellen. Artikel 22 van Boek 2 is van overeenkomstige toepassing.
5 De in Nederland gelegen goederen van een corporatie ten aanzien waarvan de rechter een verklaring voor recht als bedoeld in lid 1 heeft gegeven, worden vereffend door een of meer door hem te benoemen vereffenaars. De artikelen 23 tot en met 24 van Boek 2 zijn van overeenkomstige toepassing.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2017:416 - Voorbereiding terroristisch misdrijf: oogmerk volstaat, concrete plannen niet vereist
Voor voorbereiding van een terroristisch misdrijf (art. 96 lid 2 Sr) is het oogmerk van de verdachte voldoende. Het is niet vereist dat het misdrijf naar tijd, plaats en wijze van uitvoering concreet vaststaat. Ook wordt 'werven van gelden' (art. 140 lid 4 Sr) uitgelegd.
ECLI:NL:HR:2020:797 - Verbod moedervereniging treft lokale chapters met rechtspersoonlijkheid niet
Een verbod op een landelijke (informele) vereniging (art. 2:20 BW) strekt zich niet automatisch uit tot de lokale afdelingen (chapters), als die chapters zelfstandig als (informele) vereniging met rechtspersoonlijkheid kwalificeren. Voor elke rechtspersoon is een afzonderlijke verbodsprocedure en beoordeling vereist.
ECLI:NL:HR:2023:1612 - Hoge Raad: Dragen van Bandidos-kleding kan voortzetting verboden werkzaamheid zijn
De Hoge Raad oordeelt dat het begrip ‘voortzetting van de werkzaamheid’ van een verboden organisatie (art. 140 lid 2 Sr) ruim moet worden uitgelegd. Het zichtbaar dragen van kleding en tekens van de verboden organisatie, zeker in een beladen context, kan hieronder vallen.