Artikel 253b (Gezag moeder van rechtswege, verkrijging, verzoek)
1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind is geboren of indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
2. De in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast.
3. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten.
4. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien ten aanzien van een kind alleen het moederschap vaststaat van de vrouw uit wie het kind is geboren of indien de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn dan wel gehuwd zijn geweest en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen, oefent de moeder uit wie het kind is geboren van rechtswege het gezag over het kind alleen uit, tenzij zij bij haar bevalling onbevoegd tot het gezag was.
Dit lid legt uit dat in twee specifieke situaties de moeder uit wie het kind is geboren automatisch (van rechtswege) alleen het gezag over het kind uitoefent. De eerste situatie is wanneer ten aanzien van een kind alleen het moederschap van de geboortemoeder juridisch vaststaat. De tweede situatie is wanneer de ouders van een kind niet met elkaar gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest, en zij het gezag niet gezamenlijk uitoefenen. Een uitzondering hierop is als de moeder op het moment van de bevalling onbevoegd was om het gezag uit te oefenen.
2. De in het eerste lid bedoelde moeder die ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, verkrijgt dit van rechtswege op het tijdstip waarop zij daartoe bevoegd wordt, tenzij op dat tijdstip een ander met het gezag is belast.
Dit lid preciseert dat de moeder, die volgens het eerste lid ten tijde van haar bevalling onbevoegd was tot het gezag, dit gezag alsnog automatisch (van rechtswege) verkrijgt op het moment dat zij wel bevoegd wordt. Dit gebeurt echter niet als op dat specifieke tijdstip al een andere persoon met het gezag over het kind is belast.
3. Indien op bedoeld tijdstip een ander het gezag heeft, kan de tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten.
Dit lid stelt dat als op het moment dat de ouder (zoals bedoeld in lid 2, of een andere ouder die bevoegd is geworden) het gezag zou verkrijgen, een andere persoon reeds het gezag uitoefent, deze tot het gezag bevoegde ouder de rechtbank kan vragen (verzoeken) om hem of haar alsnog met het gezag over het kind te belasten.
4. Wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, wordt dit verzoek slechts ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Dit lid bepaalt dat indien de andere ouder (dus niet de verzoekende ouder) het gezag over het kind uitoefent, het verzoek van de tot het gezag bevoegde ouder om met het gezag belast te worden alleen wordt goedgekeurd (ingewilligd) als de rechter van oordeel is dat dit in het belang van het kind wenselijk is.
5. Wanneer een voogd het gezag over het kind uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
Dit lid beschrijft de situatie waarin een voogd het gezag over het kind uitoefent. In dat geval wordt het verzoek van de tot het gezag bevoegde ouder om met het gezag belast te worden alleen afgewezen als er een gerechtvaardigde (gegronde) angst (vrees) bestaat dat, indien het verzoek wordt ingewilligd, de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.