Artikel 49

Laatste versie

1. Een met toepassing van hoofdstuk II, §§ 1 tot en met 4, in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt, ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen alsmede de inspecteur en de officier van justitie, in wiens ambtsgebied het psychiatrisch ziekenhuis is gelegen, kan aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis het voorwaardelijk ontslag of het ontslag van de patiënt uit het ziekenhuis verzoeken.

2. De geneesheer-directeur beslist op het verzoek met inachtneming van artikel 47, onderscheidenlijk artikel 48. De beslissing wordt aan de inspecteur medegedeeld. Voor de toepassing van het derde en het tiende lid wordt met een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur gelijk gesteld het niet beslissen binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

3. In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het verzoek aan de officier van justitie wordt schriftelijk gedaan; bij het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijk verzoek alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.

4. De inspecteur geeft desgevraagd of eigener beweging aan de officier van justitie schriftelijk zijn oordeel over het ontslagverzoek.

5. Onverminderd het bepaalde in het zesde lid verzoekt de officier van justitie na ontvangst van het in het derde lid bedoelde verzoek met de bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter. Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld of het in de eerste volzin bedoelde verzoek door de officier van justitie is ingesteld.

6. De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het in het derde lid bedoelde verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande aan het verzoek, reeds een verzoek door hem is ingediend bij de rechter en uit het nieuwe verzoek aan de officier van justitie niet blijkt van nieuwe feiten.

7. Indien het verzoek aan de officier van justitie, bedoeld in het derde lid, afkomstig is van een ander dan de betrokken patiënt, hoort de officier van justitie de patiënt. Indien de patiënt bezwaar heeft tegen het uitlokken van een rechterlijke uitspraak over zijn ontslag uit het ziekenhuis, behoeft de officier van justitie evenmin gevolg te geven aan het verzoek.

8. Een door de officier van justitie ingesteld verzoek om de beslissing van de rechter als bedoeld in het derde lid vervalt wanneer met betrekking tot dezelfde patiënt door de officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt gedaan.

9. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat het verzoek, indien dit afkomstig is van de patiënt, wordt behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank.Artikel 9, eerste lid, tweede volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de beschikking aan de verzoeker, de patiënt, zo deze niet is de verzoeker, de geneesheer-directeur en aan de inspecteur.

10. Indien een beschikking tot ontslag onder voorwaarden wordt genomen, is artikel 45, eerste lid, tweede volzin, derde, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

11. In geval van een afwijzende beslissing op een door de officier van justitie gedaan verzoek als bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie bij de rechter een verzoek doen tot het bevelen van ontslag onder voorwaarden dan wel ontslag. Het negende en tiende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Details

[Regeling vervallen per 01-01-2020]

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:2527 - Hoge Raad - 28 september 2017

ECLI:NL:HR:2017:252728 september 2017Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AN7550 - Hoge Raad - 18 december 2003

ECLI:NL:HR:2003:AN755018 december 2003Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:842 - Wet Bopz: Termijnoverschrijding verzoek voorlopige machtiging en gevolgen geldigheidsduur - 2 april 2015

ECLI:NL:HR:2015:8422 april 2015Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Indien een verzoek voor een voorlopige machtiging na het verstrijken van de vorige machtiging wordt ingediend, moet de rechtbank de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging inkorten. De duur wordt berekend vanaf de einddatum van de voorafgaande machtiging, niet vanaf de datum van de nieuwe beschikking.

Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2006:AV0056 - Hoge Raad - 30 maart 2006

ECLI:NL:HR:2006:AV005630 maart 2006Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
BestuursrechtBestuursprocesrecht
Hoge Raad9x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2016 - Hoge Raad: Termijnoverschrijding bij Bopz-machtiging leidt tot kortere geldigheidsduur - 1 september 2016

ECLI:NL:HR:2016:20161 september 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Onredelijke vertraging door de rechter bij de beslissing over een machtiging tot voortgezet verblijf (Wet Bopz) moet worden gecompenseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de duur van de overschrijding in mindering moet worden gebracht op de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging.

Civiel RechtGezondheidsrecht, Burgerlijk Procesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BW0404 - Wet Bopz: Termijnoverschrijding door rechtbank leidt niet tot nietigheid beschikking - 29 maart 2012

ECLI:NL:HR:2012:BW040429 maart 2012Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de wettelijke beslistermijn van drie weken (art. 49 lid 9 Wet Bopz) door de rechtbank niet leidt tot nietigheid van de beschikking. Dit is geen schending van een zo essentieel procedurevoorschrift dat nietigheid uit de aard ervan voortvloeit.

Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2006:AU7514 - Hoge Raad - 16 februari 2006

ECLI:NL:HR:2006:AU751416 februari 2006Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2013:1038 - Hoge Raad - 24 oktober 2013

ECLI:NL:HR:2013:103824 oktober 2013Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BV7679 - Hoorplicht en aanwezigheidsrecht bij ontslagverzoek Wet Bopz - 29 maart 2012

ECLI:NL:HR:2012:BV767929 maart 2012Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De rechter moet bij een ontslagverzoek onder de Wet Bopz vaststellen dat de betrokkene niet bereid is gehoord te worden. Het feit dat de onmogelijkheid om te verschijnen mogelijk door eigen toedoen is ontstaan, doet niet af aan het fundamentele recht om gehoord te worden.

Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:108 - Hoge Raad - 26 januari 2017

ECLI:NL:HR:2017:10826 januari 2017Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak