Artikel 17
1. Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt ingediend tijdens de zesde of vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
2. De rechter beslist binnen vier weken na het indienen van het verzoekschrift. De artikelen 8, 8a, 9, tweede tot en met vijfde lid, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De machtiging tot voortgezet verblijf, bedoeld in artikel 15, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar na haar dagtekening, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49.
4. Indien het verzoek van de officier van justitie betrekking heeft op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, kan, indien te verwachten valt dat de omstandigheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid, zich zullen blijven voordoen, een machtiging worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste vijf jaren, onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49.
5. De beschikking, bedoeld in het derde lid, is bij voorraad uitvoerbaar.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2020]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2005:AS5978 - Hoge Raad - 28 april 2005
ECLI:NL:HR:2019:1054 - Wet Bopz: Termijnen en spoedvereiste na cassatie en verwijzing - 27 juni 2019
In Bopz-zaken geldt na cassatie en verwijzing de eis van een spoedige beslissing (art. 5 lid 4 EVRM). De Hoge Raad stelt concrete termijnen vast: in beginsel binnen vier weken een zitting en binnen vier weken daarna een beslissing. Onredelijke vertraging leidt tot verkorting van de machtiging.
ECLI:NL:HR:2019:1202 - Hoorrecht en meervoudige kamer bij Wet Bopz-zaken na verwijzing - 11 juli 2019
Indien een Wet Bopz-zaak na mondelinge behandeling door een enkelvoudige rechter wordt beslist door een meervoudige kamer, moet de betrokkene de gelegenheid krijgen om een (hernieuwde) behandeling door de meervoudige kamer te verzoeken. Dit verzoek mag slechts op zwaarwegende gronden worden afgewezen.
ECLI:NL:HR:2010:BN7892 - Hoge Raad - 4 november 2010
ECLI:NL:HR:1996:ZC2229 - Hoge Raad - 12 december 1996
ECLI:NL:HR:2013:1040 - Wet Bopz: Termijn conversie voorwaardelijke machtiging na afloop geldigheidsduur - 24 oktober 2013
De bevoegdheid van de geneesheer-directeur om op grond van art. 14d Wet Bopz een voorwaardelijke machtiging om te zetten in een onvrijwillige opneming, vervalt vier weken na afloop van die machtiging, ook als er tijdig een verzoek tot verlenging is ingediend en de wet geen beslistermijn stelt.
ECLI:NL:HR:2016:2016 - Hoge Raad: Termijnoverschrijding bij Bopz-machtiging leidt tot kortere geldigheidsduur - 1 september 2016
Onredelijke vertraging door de rechter bij de beslissing over een machtiging tot voortgezet verblijf (Wet Bopz) moet worden gecompenseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de duur van de overschrijding in mindering moet worden gebracht op de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging.
ECLI:NL:HR:2013:1260 - Wet Bopz: beslistermijn na deskundigenbericht bij voortgezet verblijf - 14 november 2013
Indien in een Bopz-procedure op verzoek van betrokkene een deskundigenonderzoek wordt gelast, moet de rechtbank binnen vier weken na ontvangst van het deskundigenbericht beslissen op het verzoek tot voortgezet verblijf. Dit volgt uit de rechtsbescherming die art. 5 lid 4 EVRM beoogt te bieden.