Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 3. Houden van dieren anders dan voor landbouwdoeleinden
§ 1. Algemeen
Artikel 3.2. Vastleggen van een hond

Artikel 3.2. Vastleggen van een hond

Laatste versie

1. Het bevestigingsmiddel, waarmee de hond is vastgelegd, en de halsband, waaraan dat middel is bevestigd, zijn zodanig ontworpen dat er geen wurging of verwonding bij de hond optreedt.

2. Het bevestigingsmiddel heeft een zodanige lengte dat het dier voldoende bewegingsruimte wordt gelaten.

3. De hond wordt niet door obstakels belemmerd in de bewegingsvrijheid die hem door het bevestigingsmiddel, bedoeld in het eerste lid, wordt gelaten.

4. De hond heeft toegang tot een hok dat:

a. voldoende ruimte biedt aan die hond; b. de hond bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou; c. eenvoudig kan worden gereinigd.