Artikel 4
1. Het onderwijs, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, omvat ten minste:
a. 480 uren cursorisch onderwijs; b. 90 uren supervisiesessies; c. 240 uren praktijkopdrachten;
2. Het cursorische onderwijs omvat ten minste:
a. 200 uren psychodiagnostiek, bestaande uit:
1° psychopathologie, met inbegrip van psychologische aspecten van somatische stoornissen; 2° methodologie van het diagnostisch redeneerproces; 3° diagnostische modellen; 4° meettheorie, psychometrie en testconstructie; 5° vaardigheid in de toepassing van de belangrijkste diagnostische methoden; 6° specifieke diagnostische vaardigheden ten behoeve van verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek; 7° reflectie op de diagnostische attitude, met inbegrip van beroepsethische aspecten.
b. 40 uren indicatiestelling, bestaande uit:
1° indicaties en contra-indicaties van de onderscheiden psychologische, pedagogische en psychotherapeutische behandelingsvormen; 2° organisatie van de hulpverlening en maatschappelijke voorzieningen; 3° rapportage en dossiervorming.
c. 200 uren behandelingsmethoden, bestaande uit:
1° toepassing van psychologische en pedagogische technieken en psychotherapeutische deeltechnieken zowel individu- als systeemgericht; 2° leer- en cognitieve theorieën, psychodynamische theorieën, experiëntiële theorieën, systeemtheorieën en groepsdynamica; 3° behandelingsplanning; 4° tot stand brengen en hantering van de behandelingsrelatie; 5° omgaan met weerstanden; 6° procesevaluatie; 7° hanteren van groepsprocessen; 8° effecten van farmacotherapie; 9° specifieke therapeutische vaardigheden ten behoeve van verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek; 10° reflectie op de therapeutische attitude, met inbegrip van beroepsethische aspecten.
d. 40 uren overige beroepsspecifieke vaardigheden, bestaande uit:
1° methodologie van praktijkonderzoek; 2° voorlichtingskunde; 3° didactiek; 4° werken in teamverband; 5° interdisciplinaire samenwerking; 6° betrekken van beschikbaar wetenschappelijk bewijs bij beslissingen en handelingen in de praktijk.