Terug naar bibliotheek
§ 3. Gebruik van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen
Artikel 4b

Artikel 4b

Laatste versie

1. Het is verboden op grasland de graszode te vernietigen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

a. in de periode van 1 februari tot en met 15 september op grasland, gelegen op kleigrond of veengrond; en b. op grasland, gelegen op zand- of lössgrond:

1°. in de periode van 1 februari tot en met 10 mei, indien direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van gras of een ander bij ministeriële regeling aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt; 2°. in de periode van 11 mei tot en met 31 mei, indien direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van gras aanvangt; 3°. in de periode 1 juni tot en met 31 augustus, indien direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van gras aanvangt en de vernietiging vooraf wordt gemeld aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing in de periode van 1 juni tot en met 15 juli, indien in de desbetreffende grond direct aansluitend op het vernietigen van de graszode, maar uiterlijk op 16 juli, een of meerdere bij ministeriële regeling aangewezen gewassen worden geteeld ten behoeve van een vervolgteelt waarvoor aaltjesbeheersing nodig is en deze vervolgteelt uiterlijk in het volgende voorjaar wordt geplant of gezaaid. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de teeltperiode en de toegestane bewerkingsmethoden van de gewassen, die per gewas kunnen verschillen.

4. Het gebruik van stikstofhoudende meststoffen na vernietiging van de graszode, vindt in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, onder 1° en 2°, slechts plaats voor zover uit een representatief grondmonster blijkt dat de aanwezige hoeveelheid stikstof, rekening houdend met de minerale stikstof en met de toevoer van stikstof door netto-mineralisatie van voorraden organische stikstof in de bodem, onvoldoende is om te voldoen aan de behoefte van het aansluitend op de vernietiging geteelde gewas. Artikel 1c, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 16 september tot en met 30 november niet van toepassing op grasland, indien direct na de vernietiging van de graszode in de desbetreffende grond tulp, krokus, iris of muscari wordt geplant.

6. Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 1 november tot en met 31 december niet van toepassing op grasland, gelegen op kleigrond, indien na de vernietiging van de graszode als eerstvolgend gewas een ander gewas dan gras wordt geplant of gezaaid.

7. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het vernietigen van de graszode op grasland als onderdeel van kavelinrichtingswerken die worden verricht na vaststelling van een plan van toedeling, op basis van:

a. een landinrichtingsplan dat is vastgesteld overeenkomstig artikelen 73 tot en met 83 van de Landinrichtingswet, waarin is voorzien in herverkaveling als bedoeld in hoofdstuk VII van de Landinrichtingswet, b. een herinrichtingsplan dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 16 tot en met 20 van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, waarin is voorzien in herverkaveling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, c. een inrichtingsplan dat is vastgesteld overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 20 van de Wet inrichting landelijk gebied.

8. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op grasland indien de graszode wordt vernietigd ten behoeve van de aanleg of het onderhoud van een net als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek.

9. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de melding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, onder 3°.

10. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot accreditatie als bedoeld in het vierde lid.

Details

[Regeling vervallen per 01-01-2024]