Artikel 1b
1. Onverminderd de artikelen 3:4 en 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht, houdt de toezichthouder bij het vaststellen van een bestuurlijke boete in ieder geval rekening met de volgende omstandigheden, voor zover die van toepassing zijn:
a. de ernst en de duur van de overtreding; b. het voordeel dat de overtreder door de overtreding heeft verkregen; c. de verliezen die derden wegens de overtreding hebben geleden en de schade die is toegebracht aan de werking van de markten of aan de economie in bredere zin; d. de gevolgen van de overtreding voor het financieel stelsel; e. de mate waarin de overtreding aan de overtreder kan worden verweten; f. eerdere overtredingen van de overtreder; g. de mate waarin de overtreder meewerkt bij het vaststellen van de overtreding; h. maatregelen die de overtreder na de overtreding heeft genomen om herhaling van de overtreding te voorkomen.
2. De omstandigheden genoemd in het eerste lid, onderdelen g en h, kunnen slechts tot een verlaging van de bestuurlijke boete leiden.