Artikel 78

Laatste versie

1. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.

2. Indien met toepassing van het eerste lid de straf van ontslag aan een ambtenaar, met uitzondering van de vrijwillige ambtenaar, wordt opgelegd, kan tegelijk met deze straf één van de in artikel 77, eerste lid, onderdelen a tot en met e genoemde straffen worden opgelegd.