Artikel 28
1. De belanghebbende die bevoegd was om hoger beroep bij het gerechtshof in te stellen en Onze Minister kunnen bij de Hoge Raad beroep in cassatie instellen tegen:
a. een uitspraak van het gerechtshof die overeenkomstig afdeling 8.2.6 of artikel 8:104, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, en b. een uitspraak van de voorzieningenrechter van het gerechtshof die overeenkomstig artikel 8:86 van die wet is gedaan.
2. De belanghebbende en Onze Minister kunnen bij de Hoge Raad voorts beroep in cassatie instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, onderdelen a en b, van die wet.
3. Indien de belanghebbenden en Onze Minister daarmee schriftelijk instemmen, kan bij de Hoge Raad voorts beroep in cassatie worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 of artikel 8:104, eerste lid, onderdeel c van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet.
4. Geen beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen:
a. een uitspraak van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; b. een uitspraak van de rechtbank overeenkomstig artikel 8:54a van die wet; c. een uitspraak van de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig artikel 8:84, tweede lid, van die wet, en d. een uitspraak van de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank overeenkomstig artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in verband met artikel 8:84, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Tegen andere beslissingen van het gerechtshof, van de rechtbank of van de voorzieningenrechter kan slechts tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de in het eerste of het tweede lid bedoelde uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld.
6. De artikelen 24a, derde lid, 26a, derde lid, en 26b, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
7. De werking van de uitspraak van het gerechtshof, de rechtbank of de voorzieningenrechter wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is verstreken of, indien beroep in cassatie is ingesteld, op het beroep in cassatie is beslist.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2018:511 - Onteigening SNS-aandelen en de individuele en buitensporige last van de box 3-heffing
De Hoge Raad oordeelt dat een box 3-heffing op vermogen dat kort na de peildatum door de staat is onteigend, een individuele en buitensporige last kan vormen. De onteigening is een relevante omstandigheid bij de beoordeling van de last onder artikel 1 EP.
ECLI:NL:HR:2007:BB3489
ECLI:NL:HR:2019:1084 - Geen cassatie tegen terugwijzingsuitspraak: eindoordeel hof is bindend
Indien geen cassatieberoep wordt ingesteld tegen een terugwijzingsuitspraak, zijn de daarin gegeven eindoordelen onherroepelijk. Geschilpunten die definitief zijn beslecht, zoals de verenigbaarheid van nationale regels met Unierecht, kunnen in het verdere verloop van de procedure niet opnieuw aan de orde worden gesteld.
ECLI:NL:HR:2012:BV0655
ECLI:NL:HR:2016:485 - Eén bezwaar, één dwangsom: aanslag, boete en rente als samenhangend geheel
Een bezwaar tegen een belastingaanslag, boete- en rentebeschikking op hetzelfde aanslagbiljet leidt tot het verbeuren van slechts één dwangsom bij niet-tijdig beslissen. De Hoge Raad beschouwt deze als een zodanig samenhangend geheel dat ze voor de dwangsomregeling als één beschikking gelden.
ECLI:NL:HR:2024:216 - Restant muur maakt perceel nog geen bebouwde grond voor btw
De Hoge Raad introduceert een drietrapsraket om te bepalen of een perceel met een restbebouwing btw-vrijgestelde 'bebouwde grond' of een btw-belast 'bouwterrein' is. De beoordeling focust op de dienstbaarheid van de grond aan de bebouwing en de verwaarloosbaarheid van de bebouwing.