Artikel 46j (Voorzittersbevoegdheid kennelijke klachtafdoening)
1. Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan de voorzitter van de raad van discipline besluiten dat:
a. de raad kennelijk onbevoegd is; b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is; c. de klacht kennelijk ongegrond is; of d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
2. De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in het vierde lid.
3. Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het artikel 46i, eerste lid, tweede volzin, bedoelde personen en instanties.
4. Artikel 46h is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beslissing in het eerste lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan de voorzitter van de raad van discipline besluiten dat:
Dit betekent dat de voorzitter van de raad van discipline de bevoegdheid heeft om, in de periode voordat een klacht officieel tijdens een zitting wordt behandeld, een beslissing te nemen over die klacht, namelijk dat:
a. de raad kennelijk onbevoegd is;
----Dit houdt in dat de voorzitter kan besluiten dat het duidelijk is dat de raad van discipline niet bevoegd is om de klacht te behandelen.
b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
----Dit betekent dat de voorzitter kan besluiten dat het duidelijk is dat de klacht niet voldoet aan de formele vereisten om in behandeling genomen te kunnen worden.
c. de klacht kennelijk ongegrond is; of
----Dit houdt in dat de voorzitter kan besluiten dat het duidelijk is dat de klacht geen feitelijke of juridische basis heeft.
d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
----Dit betekent dat de voorzitter kan besluiten dat het duidelijk is dat de klacht te onbeduidend of te gering is om verder behandeld te worden.
2. De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in het vierde lid.
Dit lid stelt dat de beslissing van de voorzitter, zoals genoemd in het eerste lid, met redenen omkleed moet worden. In deze beslissing moet ook verwezen worden naar het bepaalde in het vierde lid van dit artikel.
3. Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het artikel 46i, eerste lid, tweede volzin, bedoelde personen en instanties.
Dit lid bepaalt dat de griffier van de raad van discipline onverwijld een afschrift van de beslissing van de voorzitter moet sturen naar de in het artikel 46i, eerste lid, tweede volzin, bedoelde personen en instanties.
4. Artikel 46h is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beslissing in het eerste lid.
Dit lid geeft aan dat artikel 46h van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing is op de beslissing die de voorzitter neemt op basis van het eerste lid van dit artikel. Dit betekent dat de regels en procedures zoals beschreven in artikel 46h ook relevant zijn voor de hier genoemde voorzittersbeslissing.