Artikel 3.30
Bij het in gebruik hebben en bij het beëindigen van het gebruik van een ondergrondse opslagtank of een betonnen constructie als bedoeld in artikel 3.29 die wordt of werd gebruikt voor de opslag van de stoffen, genoemd in dat artikel, wordt ten behoeve van: a. het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico; b. het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan; c. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging van het grondwater, of d. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging, voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2024]