ECLI:NL:RVS:2025:4803 - Raad van State - 8 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202307834/1/A3.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 november 2023 in zaak nr. 21/2987 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Op 31 mei 2021 heeft [wederpartij] het college in gebreke gesteld ten aanzien van het nemen van een beslissing op haar verzoeken om handhaving van een verkeersbesluit, het nemen van twee verkeersbesluiten en het verlenen van een omgevingsvergunning voor een Bed & Breakfast.
Bij besluit van 17 juni 2021 heeft het college gereageerd op de ingebrekestelling en meegedeeld dat hij geen dwangsommen is verschuldigd.
Op 17 juni 2021 heeft [wederpartij] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoeken.
Bij uitspraak van 30 november 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:6490, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen alsnog te beslissen op de verzoeken om handhaving en om het nemen van twee verkeersbesluiten. Daarnaast heeft de rechtbank het besluit van 17 juni 2021 vernietigd en de door het college verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1442,00.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 september 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.C. Faber, is verschenen. Verder is [wederpartij], bijgestaan door [persoon], op de zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van [wederpartij] om handhaving van een verkeersbesluit en de aan dat oordeel verbonden vernietiging van het besluit van 17 juni 2021 en vaststelling van verbeurde dwangsommen. [wederpartij] wil dat het college handhavend optreedt tegen het verkeer dat onbevoegd gebruik maakt van een gedeelte van de Heijendaalseweg in Wehl, gemeente Doetinchem.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat het college op deze aanvraag niet tijdig heeft beslist. Daarom heeft de rechtbank het college opgedragen alsnog een besluit te nemen op het verzoek, het besluit van 17 juni 2021 over de dwangsommen vernietigd en zelf de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld.
3. Het college betoogt dat het verzoek geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het verzoek moet volgens het college worden aangemerkt als een verzoek om het verrichten van feitelijke handelingen in de vorm van controles. In de brief van 28 mei 2018 is daar op gereageerd. De reactie op een dergelijk verzoek is geen besluit in de zin van de Awb. Er is dus geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit. Er zijn daarom ook geen dwangsommen verbeurd, aldus het college.
3.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt voor het instellen van bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld met een besluit.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.2. In de brief van 25 januari 2021, zijnde een reactie op de ontwerp-beheersverordening "Landelijk gebied-2020", heeft [wederpartij] verzocht om handhavend optreden tegen het verkeer dat onbevoegd gebruik maakt van het noordelijke gedeelte van de Heijendaalseweg, dat is gelegen tussen de Kerkhofweg en de Doesburgseweg in Wehl.
Dit verzoek kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Ten tijde van het indienen van het verzoek gold het besluit van 9 augustus 2017, waarin het gedeelte van de Heijdendaalseweg tussen de Kerkhofweg en de Doesburgseweg gesloten is verklaard voor alle motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer. Het verzoek om handhaving van dit besluit komt erop neer dat controles zouden moeten worden verricht en mogelijke overtredingen worden bestraft. Het verrichten van controles is een feitelijke handeling. Daarnaast gaat het hier niet om een verzoek om tegen een concrete overtreding van een wettelijk voorschrift op te treden door het opleggen van een bestuurlijke sanctie. Evenmin gaat het om een verzoek tot het nemen van een verkeersbesluit met een verdergaande strekking dan het besluit van 9 augustus 2017. Vergelijk de uitspraak van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:671.
Omdat het verzoek geen aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, kan het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek niet worden gelijkgesteld met een besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. De rechtbank had zich daarom onbevoegd moeten verklaren om van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek kennis te nemen. Verder is de dwangsomregeling niet van toepassing zodat de rechtbank ten onrechte het besluit van 17 juni 2021 heeft vernietigd.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover daarbij:
-
het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om handhaving is vernietigd;
-
opdracht is gegeven om alsnog een besluit op dat verzoek te nemen;
-
het besluit van 17 juni 2021 is vernietigd, en
-
een dwangsom van € 1442,00 is vastgesteld.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 17 juni 2021 ongegrond verklaren en de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren om van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om handhaving kennis te nemen.
Dit betekent dat het besluit van 17 juni 2021 in stand blijft en het college geen dwangsom is verschuldigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij
-
het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een beslissing op het verzoek om handhaving is vernietigd;
-
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem is opgedragen alsnog een besluit te nemen op het verzoek om handhaving;
-
het besluit van het college van 17 juni 2021 is vernietigd, en
-
de door het college verbeurde dwangsom van € 1442,00 is vastgesteld;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem van 17 juni 2021 ongegrond;
III. verklaart de rechtbank onbevoegd om van het beroep van [wederpartij] tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het verzoek om handhaving kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. M. den Heyer en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
190-1114