ECLI:NL:RVS:2025:4643 - Raad van State - 1 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202504074/1/A2.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van Hotelschool The Hague (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 27 februari 2025 heeft de examencommissie van Hotelschool The Hague (hierna: de examencommissie), namens het College van Bestuur, een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) aan [appellant] gegeven.
Bij beslissing van 8 juli 2025 heeft het CBE het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 september 2025, waar [appellant], vergezeld door [persoon], en het CBE, vertegenwoordigd door mr. J.F. Kammingga en [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is op 1 februari 2024 begonnen met de bacheloropleiding Hotel Management aan de Hotelschool The Hague (hierna: de Hotelschool). Bij beslissing van 27 februari 2025 heeft [appellant] een BNSA gekregen, omdat hij 39 studiepunten van het propedeutisch jaar heeft gehaald en daarmee niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm van 51 studiepunten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beslissing van het CBE
3. Het CBE heeft de beslissing van de examencommissie in stand gelaten. Volgens het CBE heeft de examencommissie in redelijkheid besloten dat [appellant] met inachtneming van de door hem aangevoerde persoonlijke omstandigheden ongeschikt moet worden geacht voor de opleiding.
Beoordeling van het beroep
4. [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte tot de beslissing is gekomen dat de examencommissie hem een BNSA mocht geven. [appellant] voert hiertoe aan dat het CBE onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, te weten het overlijden van zijn grootmoeder en zijn sportcarrière. Die omstandigheden hebben er namelijk toe geleid dat hij niet voldeed aan de studievoortgangsnorm. Hij had de studievoortgangsnorm wel kunnen halen als de Hotelschool hem voorzieningen had aangeboden, zoals een betere spreiding van de toetsmomenten. De Hotelschool heeft voorafgaand aan zijn opleiding ook toegezegd rekening te zullen houden met zijn sportcarrière. Dat is niet gebeurd. Slechts bij het vak PE is hem ruimte geboden om de verplichte lessen te combineren met zijn trainingsschema.
4.1. De Afdeling constateert dat [appellant] op de zitting bij de Afdeling desgevraagd heeft aangegeven dat het geschil niet zozeer gaat over de vraag of hij een topsportstatus heeft in de zin van artikel 10.7 van de Onderwijs- en examenregeling 2024-2025, maar over de vraag of voldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden waaronder zijn sportcarrière.
4.2. De Afdeling overweegt over de persoonlijke omstandigheden van [appellant] als volgt. Het CBE heeft toegelicht dat ook voor het overlijden van de grootmoeder van [appellant] de resultaten reeds onvoldoende waren. Hoewel de Afdeling begrijpt dat het overlijden van zijn grootmoeder veel impact heeft gehad, is niet aannemelijk dat deze omstandigheid een zodanige invloed heeft gehad dat het tekort aan studiepunten hierdoor wordt verklaard. Het CBE heeft verder gemotiveerd uiteengezet dat [appellant] weliswaar een aantal vakken goed heeft afgerond maar dat hij juist onvoldoendes heeft gescoord op theoretische vakken en dat het al dan niet behalen van die vakken een goede indicatie geeft of de student in staat wordt geacht de opleiding succesvol af te ronden. [appellant] heeft in een hoorgesprek van 13 februari 2025 verklaard dat hij moeite heeft met het studeren en vasthouden van kennis. [appellant] heeft in dat gesprek ook gesteld dat hij, ondanks zijn sportcarrière, alle lessen heeft kunnen bijwonen en het huiswerk heeft kunnen maken. Het CBE heeft daaruit de conclusie getrokken dat het tekort aan studiepunten is ontstaan doordat [appellant] de vakken te moeilijk vond. Uit het dossier blijkt dat [appellant] een aantal keer contact heeft gezocht met een studentbegeleider, maar daaruit blijkt niet dat hij om concrete voorzieningen heeft gevraagd, dat hij heeft aangegeven ontevreden te zijn over de studiebegeleiding of dat de Hotelschool heeft geweigerd hem te ondersteunen. Daarmee heeft het CBE aannemelijk kunnen achten dat het tekort aan studiepunten niet is ontstaan door de sportcarrière van [appellant]. De Afdeling komt tot de conclusie dat het CBE in de door [appellant] aangedragen persoonlijke omstandigheden terecht geen aanleiding heeft gezien het besluit van de examencommissie niet in stand te laten.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellant] betoogt tot slot dat hij, nadat hij het BNSA had gekregen, geen onderwijs meer mocht volgen, geen inzicht meer kreeg in tentamenresultaten en zich niet goed kon voorbereiden op herkansingen, terwijl hij nog wel collegegeld betaalde.
5.1. Op de zitting bij de Afdeling heeft het CBE toegelicht dat [appellant] de opleiding hangende de procedure heeft vervolgd, door middel van een voorlopige voorziening. Het CBE heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze grond buiten de omvang van het geding valt. De verplichting tot het betalen van collegegeld is een afzonderlijke beslissing waartegen bezwaar bij het College van Bestuur kan worden ingesteld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
1033
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.8b
- Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse associate degree-opleiding of bacheloropleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.
[…]
- Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. Het instellingsbestuur kan de afwijzing uitstrekken tot opleidingen die met de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen hebben. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd.
[…]
-
Het instellingsbestuur stelt ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Deze regels hebben in elk geval betrekking op de studieresultaten en de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, alsmede op de termijn, bedoeld in het vierde lid.
-
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke persoonlijke omstandigheden, bedoeld in het derde lid, het instellingsbestuur in zijn beoordeling betrekt.
[…]
Uitvoeringsbesluit WHW 2008
Artikel 2.1
- De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, derde lid, van de wet, zijn:
a. ziekte van betrokkene,
b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene,
c. zwangerschap van betrokkene,
d. bijzondere familie-omstandigheden,
[…]
h. andere in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet, op grond van artikel 7.13, tweede lid, onderdeel f, van de wet, vast te leggen persoonlijke omstandigheden,
i. andere dan in de onderdelen a tot en met h bedoelde persoonlijke omstandigheden die, indien zij door het instellingsbestuur niet in de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Onderwijs- en examenregeling 2024-2025 van de Hotelschool The Hague
Article 12.2
-
By or on behalf of the Board of Directors, a recommendation on continuation of the studies, as intended in article WHW 7.8b, can be combined with rejection for the bachelor programme, hereinafter referred to as a binding Recommendation to Discontinue the Programme (RDP).
-
A binding RDP is granted when the Board of Directors, after careful consideration of any personal circumstances, determines that the student is not suitable for the bachelor programme.
Article12.3
- The student who started the Bachelor programme on 1 September 2024-2025 (741 intake) or later will receive a binding RDP at the end of their first year of enrolment for the propaedeutic phase if the student did not attain at least 50 ECs at the moment the binding RDP is given. Please
refer to the appendices for the RDP norm of previous intakes.
-
A binding RDP can only be given if the student was warned, at the end of their second study block (B or D) by or on behalf of the Board of Directors in a reasonable time period and at least once in writing that they shall receive a binding RDP in case of continued insufficient study progress.This warning includes a reasonable time limit within which the student must have improved their study results as well as a description of the consequences of a binding RDP. The student whose progress is not nominal at the end of the second study block receives a letter of caution (warning) from or on behalf of the Board of Directors.
-
The student is given, as intended in article 7.8b, paragraph 4 of the WHW, the opportunity by or on behalf of the Board of Directors to be heard before proceeding with a binding RDP. A decision to give a binding RDP is substantiated in writing and is sent to the student accompanied by
information about the possibility of lodging an appeal.
- The student must report any personal or extraordinary circumstances to the study coach or student counsellor as soon as possible to ensure optimal support. The student accompanies this notification of their personal or extraordinary circumstances by the necessary documentary
evidence. The student can notify via the student counsellor. The student counsellor as well as (the person responsible on behalf of) the Board of Directors see to it that notifications of special personal circumstances are handled confidentially.
-
The student who fails to report special personal circumstances in a timely manner cannot invoke these circumstances once the binding RDP has been issued, unless these personal circumstances have in fact prevented the timely notification.
-
In the situation when a binding RDP is waived by or on behalf of the Board of Directors on account of the notification of special personal or extraordinary circumstances, then the RDP decision will be extended till the following academic year later.