Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2023:4566 - Raad van State - 6 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2023:45666 december 2023Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

202306260/1/A2.

Datum uitspraak: 7 december 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

en

het college van beroep voor de examens van de Christelijke Hogeschool Ede (hierna: het college), verweerder.

Openbare zitting gehouden op 7 december 2023 om 10:45 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. J.E.M. Polak, voorzitter

griffier: mr. P.M.M. van Zanten

jurist: mr. A.J.Q. Oskam

Verschenen:

[appellant], vergezeld door [gemachtigde];

het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Dasselaar en N. Gille;

Het beroep richt zich tegen de beslissing van het college van 14 september 2023, waarbij het college het administratief beroep van [appellant] van 2 september 2023 tegen de beslissing van 12 juli 2023 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [appellant] dit administratief beroep niet tijdig heeft ingesteld.

De Afdeling verklaart het beroep gegrond. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende:

In de beslissing van 12 juli 2023 is geen rechtsmiddelenverwijzing opgenomen die voldoet aan de vereisten van artikel 3:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel schrijft onder meer voor dat in een besluit moet worden vermeld binnen welke termijn beroep kan worden ingesteld. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131, waarin is overwogen dat het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Deze uitzondering doet zich hier niet voor. Hoewel [appellant] wel pogingen heeft ondernomen om duidelijkheid te krijgen over de beroepstermijn, heeft hij deze niet op tijd gekregen.

Dat betekent dat het college het administratief beroep van [appellant] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college zal het beroep van [appellant] tegen de beslissing van 12 juli 2023 alsnog in behandeling moeten nemen en daarop alsnog inhoudelijk moeten beslissen. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

De Afdeling

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt de beslissing van het college van 12 juli 2023;

III.      veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 93,59.

IV.      gelast dat het college aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.

w.g. Polak

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Zanten

griffier

97-1067