ECLI:NL:RBZWB:2025:6510 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8514
(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).
- Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb het ouderdomspensioen van eiser terecht heeft herzien naar de norm voor een gehuwde en het te veel betaalde bedrag aan ouderdomspensioen heeft teruggevorderd. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van deze beroepsgronden.
Procesverloop
- Met het besluit van 30 juli 2024 (het primaire besluit) heeft de Svb het ouderdomspensioen van eiser met ingang van 1 maart 2020 herzien naar de norm voor een gehuwde. Daarbij heeft de Svb het over de periode van maart 2020 tot en met juli 2024 te veel betaalde ouderdomspensioen ten bedrage van € 23.955,38 teruggevorderd.
2.1. Met het besluit van 6 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.
2.4. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Feiten
- De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.1. Eiser is sinds 15 september 2006 gehuwd met [echtgenote] (hierna: echtgenote).
3.2. Eiser ontvangt sinds 2 mei 2014 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Dit pensioen is bij toekenning vastgesteld naar de norm voor een ongehuwde, omdat na telefonisch contact met eiser ervan is uitgegaan dat eiser vanaf medio 2008 duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
3.3. Bij een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiser in 2015 is de conclusie gehandhaafd dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. Eiser heeft toen verklaard dat tussen hem en zijn echtgenote geen sprake was van gezamenlijke activiteiten, dat zij geen gezamenlijke banrekening hadden en dat zij geen bijdrage leverden in de kosten van elkaars levensonderhoud.
3.4. In 2024 heeft de Svb naar aanleiding van een door eiser doorgegeven wijziging in zijn woonsituatie opnieuw een onderzoek ingesteld. In de handhavingsrapportage van 18 juni 2024 zijn de bevindingen vastgelegd.
3.5. De Svb heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en samen onroerend goed in eigendom hebben. Op 3 februari 2020 is een dochter, [dochter], geboren. Op grond van het huwelijk wordt zij in juridische zin als kind van eiser aangemerkt. [dochter] woont met haar moeder in Polen. Daarnaast heeft de Svb geconstateerd dat eiser en zijn echtgenote beschikken over een gezamenlijke bankrekening. Vanaf 3 februari 2020 maakt eiser maandelijks een bedrag van € 1.000,- over naar zijn echtgenote. Deze betalingen worden verricht vanaf de gezamenlijke bankrekening.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de Svb het ouderdomspensioen van eiser terecht met terugwerkende kracht heeft herzien naar de norm voor een gehuwde en het te veel betaalde bedrag aan ouderdomspensioen heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van wat eiser in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Is sprake van duurzaam gescheiden leven? 5. Eiser voert aan dat zijn AOW-pensioen ten onrechte is herzien naar de norm voor een gehuwde, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Volgens eiser woont zij in Polen en voeren zij geen gezamenlijke huishouding. De maandelijkse overboekingen van € 1.000,- naar zijn echtgenote zijn volgens hem vergelijkbaar met alimentatiebetalingen en doen niet af aan het duurzaam gescheiden leven.
5.1. De Svb stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. In het bestreden besluit heeft de Svb als uitgangspunt genomen dat eiser vanaf 3 februari 2020 maandelijks € 1.000,- overmaakt naar zijn echtgenote. Volgens de Svb levert dit een financiële verstrengeling op die onverenigbaar is met duurzaam gescheiden leven. Volgens de Svb is daarom geen sprake meer van duurzaam gescheiden leven vanaf 3 februari 2020. 6. De rechtbank beoordeelt of eiser in de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juli 2024 duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Dit is de periode waarop het bestreden besluit ziet.
6.1. De rechtbank overweegt dat eiser in beginsel, omdat hij gehuwd is, recht heeft op een gehuwdenpensioen. Dit is slechts anders als sprake is van een uitzonderingssituatie: op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
6.2. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van duurzaam gescheiden leven sprake als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
6.3. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat de Svb de conclusie dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven uitsluitend heeft gebaseerd op de maandelijkse overboekingen van € 1.000,-. Een oordeel of sprake is van duurzaam gescheiden leven vergt echter een weging van alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder voor wie deze bedragen bestemd zijn en waarvoor. Alleen het bestaan van deze overboekingen is onvoldoende om het oordeel dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven te dragen. Deze beroepsgrond slaagt.
6.4. Op zitting heeft de Svb haar motivering aangevuld. Zij heeft daarbij, met verwijzing naar de handhavingsrapportage van 18 juni 2024, gewezen op het bestaan van een gezamenlijke bankrekening, het feit dat eiser en zijn echtgenote gehuwd zijn in gemeenschap van goederen, dat zij gezamenlijk onroerend goed bezitten en dat eiser maandelijks € 1.000,- overmaakt aan zijn echtgenote ten behoeve van het levensonderhoud van zowel zijn echtgenote als de dochter. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leiden tot de conclusie dat sprake is van een mate van financiële verstrengeling die onverenigbaar is met duurzaam gescheiden leven.
6.5. De rechtbank concludeert dat de Svb met deze nadere motivering het motiveringsgebrek heeft hersteld. Daarbij is van belang dat de omstandigheden die de Svb aan haar motivering ten grondslag heeft gelegd, niet door eiser zijn gemeld en ook bij het onderzoek in 2015 niet bekend waren. Daarmee staat vast dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Deze schending biedt de grondslag voor de herziening, zodat de Svb het ouderdomspensioen van eiser terecht met ingang van 1 maart 2020 heeft herzien naar de norm voor een gehuwde.
6.6. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij niet de indruk heeft dat eiser deze omstandigheden bewust heeft verzwegen. Objectief bezien is echter wel sprake van een situatie die terecht tot herziening heeft geleid.
Bestaan er dringende redenen om af te zien van herziening en terugvordering? 7. Eiser voert aan dat de terugvordering onevenredig is en dat sprake is van dringende redenen om daar geheel of gedeeltelijk van af te zien. Hij wijst erop dat de Svb op de hoogte was van zijn situatie en eerder tot een beslissing had kunnen komen, waardoor de terugvordering beperkt had kunnen blijven.
7.1. De Svb stelt zich op het standpunt dat zij verplicht is het te veel betaalde bedrag aan ouderdomspensioen terug te vorderen. Alleen als sprake is van dringende redenen kan zij daarvan afzien. Volgens de Svb zijn zulke omstandigheden hier niet aanwezig.
8. De rechtbank overweegt dat de Svb gehouden was het te veel betaalde ouderdomspensioen over de periode 1 maart 2020 tot en met 31 juli 2024 terug te vorderen vanwege schending van de inlichtingenplicht. De Svb kan slechts geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien sprake is van dringende redenen.
8.1. De CRvB ziet dringende redenen als een open norm waarbinnen het bestuursorgaan de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. Bij de beoordeling of sprake is van dringende redenen moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan.
8.2. De rechtbank merkt op dat volgens het beleid van de Svb dringende redenen in de eerste plaats een rol spelen bij de beoordeling of geheel of gedeeltelijk van herziening moet worden afgezien. Indien dergelijke dringende redenen daarvoor aanwezig zijn, wordt niet toegekomen aan een terugvordering. De Svb voert ten aanzien van dringende reden in het kader van herziening het volgende beleid:
8.3. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om wegens dringende redenen van herziening af te zien. Daarbij is van belang dat de herziening uitsluitend is ontstaan doordat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Van een fout of vertraging van de zijde van de Svb is niet gebleken. Evenmin zijn omstandigheden gebleken die maken dat toepassing van de wettelijke verplichting tot herziening in dit geval onevenredig uitpakt.
8.4. Het beleid van de Svb
8.5. Volgens het beleid van de Svb kan bij een dringende reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering gedacht worden aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van eiser zich verzetten tegen volledige terugvordering. In het algemeen hanteert de Svb dan echter de door de jurisprudentie ondersteunde lijn dat zij met dergelijke omstandigheden pas rekening houdt bij het besluit over de wijze van terugbetaling.
8.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. De Svb heeft dan ook op goede gronden het te veel betaalde bedrag van € 23.955,38 teruggevorderd.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek betreffende de herziening van het ouderdomspensioen kleeft. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Omdat de Svb dit gebrek op zitting heeft hersteld, bepaalt de rechtbank dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Dit betekent dat de herziening en terugvordering van het ouderdomspensioen in stand blijven.
9.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de Svb het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De Svb moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
9.2. De overige door eiser genoemde kosten, te weten de kosten voor een eigen bijdrage in verband met gefinancierde rechtshulp, komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de limitatieve opsomming in het Besluit proceskosten bestuursrecht hiertoe geen ruimte biedt. Voor een schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van N.A. D'Hoore, griffier op 30 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene ouderdomswet (AOW)
Artikel 17, eerste en vijfde lid, van de AOW
-
Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
-
De intrekking van het ouderdomspensioen of de herziening daarvan, welke voortvloeit uit een wijziging der omstandigheden en welke een verlaging van dit ouderdomspensioen tot gevolg heeft, gaat, behoudens in de bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen, in op de eerste dag der maand, volgende op die, waarin de dag is gelegen met ingang waarvan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, daarvoor niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. Indien het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt het ingetrokken onderscheidenlijk herzien met ingang van de dag, waarop het is ingegaan.
Artikel 17a van de AOW
- Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
- Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 24, eerste en vijfde lid, van de AOW
-
Het ouderdomspensioen dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 17 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank teruggevorderd van de pensioengerechtigde (…).
-
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 49 van de AOW De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Beleidsregel Terugvordering van uitkeringen (SB1114)
De SVB is op grond van artikel 24 AOW (…) verplicht onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. (…)
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, is de SVB bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering (artikel 24, vijfde lid AOW (...)). Het gebruik van deze bevoegdheid komt slechts aan de orde voor zover de SVB niet reeds in verband met deze zelfde dringende redenen geheel of gedeeltelijk heeft afgezien van intrekking van de uitkering dan wel voorziening, of herziening daarvan ten nadele van de belanghebbende (zie voor het gebruik van deze laatste bevoegdheid SB1078 over verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden). Voor zover de SVB de uitkering dan wel voorziening niet heeft herzien of ingetrokken, kan immers het bedrag dat in overeenstemming met de toekenningsbeschikking ten onrechte werd betaald reeds om die reden niet worden teruggevorderd.
Een situatie die geen dringende reden oplevert om geheel of gedeeltelijk af te zien van intrekking of herziening van de uitkering, maar wel een dringende reden vormt om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, zal zich slechts in een zeer incidenteel geval voordoen. Te denken valt aan een situatie waarin de sociale of financiële omstandigheden van de belanghebbende zich verzetten tegen volledige terugvordering. In het algemeen hanteert de SVB dan echter de door de jurisprudentie ondersteunde lijn dat zij met dergelijke omstandigheden pas rekening houdt bij het besluit over de wijze van terugbetaling. (…)
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:475.
Zie de uitspraak van de CRvB van 27 maart 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:475, 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.
Artikel 24, eerste en vijfde lid, van de AOW.
Zie de uitspraken van de CRvB van 21 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2236 en 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Verlaging of intrekking van de uitkering (SB1407).
Zie de uitspraak van de CRvB van 29 november 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2140.
Terugvordering van uitkeringen (SB1114).
Terugvordering van uitkeringen (SB1114).