Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6507 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:650730 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/3507

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 februari 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [nummer] (de naheffingsaanslag).

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 8 januari 2024 omstreeks 16.13 uur stil in een parkeervak aan het Chasséveld in Breda. Tijdens een controle door middel van een scanauto is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.

3.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende vanwege het niet betalen van parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,95.

Motivering

  1. De rechtbank stelt voorop dat onder parkeren wordt verstaan het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.[1]

4.1. Belanghebbende voert aan dat zij geparkeerd stond op een invalidenparkeerplaats en dat zij na het verlaten van deze invalidenparkeerplaats iemand wilde ophalen aan de andere kant van het parkeerterrein. Om te keren en ruimte te maken voor een andere weggebruiker is zij een parkeervak ingereden.

4.2. De heffingsambtenaar heeft het betoog van belanghebbende niet weersproken. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de stelling dat belanghebbende het parkeervak slechts kortstondig heeft gebruikt om te keren en een andere weggebruiker voorbij te laten gaan. Dat betekent dat belanghebbende haar auto niet gedurende een aaneengesloten periode in het parkeervak heeft laten staan. Belanghebbende nam op het moment dat zij in het parkeervak stond nog deel aan het verkeer. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake was van parkeren en dat belanghebbende geen parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag dus ten onrechte opgelegd.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.

5.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • vernietigt de naheffingsaanslag;

  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 30 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2024.


Voetnoten

Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 1, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2024.