ECLI:NL:RBZWB:2025:6484 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11130
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 oktober 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 11.743. Daarbij is bij beschikking € 79 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de gemachtigde van belanghebbende, mr. M.U. Sahin, en namens de inspecteur mr. [persoon] , [inspecteur 1] en [inspecteur 2] (als toehoorder).
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een waardevermindering wegens een schadeverleden.
2.1. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de belastingrentebeschikking moet worden vernietigd.
- Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar wel tot een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Belanghebbende heeft op 1 november 2019 aangifte gedaan voor de registratie van een Ford Mustang Fastback 2.3 EcoBoost, VIN [nummer] (de auto) en € 1.757 bpm betaald.
4.1. Bij de aangifte is een taxatierapport van 28 november 2019 van Edmond Pinckers, registertaxateur, gevoegd. Daarin is een CO2-uitstoot van de auto van 179 gr/km en een historische bruto bpm van € 15.519 vermeld. Daarnaast is een netto cataloguswaarde van € 56.052, en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 17.443 opgenomen, gebaseerd op een koerslijst van Autotelex Pro. De taxateur heeft een schadebedrag van € 3.737 geconstateerd en daarvan € 2.690 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 8.406 (15% van € 56.040) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht wegens het schadeverleden van de auto. In het taxatierapport is een foto van de auto in beschadigde staat opgenomen. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 6.347.
4.2. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde bpm moet worden vastgesteld op € 13.500. Hij is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 78.040. Verder heeft hij geen rekening gehouden met een waardecorrectie wegens een schadeverleden van de auto en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 21.600 (handelsinkoopwaarde volgens Autotelex Pro € 24.290 min € 2.690 schade). Daarnaast is een extra leeftijdskorting van € 1.110 in aanmerking genomen.
Overwegingen
De inkoopfactuur
4.3. De inspecteur heeft de rechtbank verzocht met toepassing van artikel 8:45 van de Awb belanghebbende te verzoeken om de inkoopfactuur van de auto te overleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat de inkoopfactuur redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
4.4. De rechtbank is verder van oordeel dat het enkel ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport van belanghebbende, anders dan de inspecteur betoogt, in zijn geheel terzijde te stellen. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt.
Historische nieuwprijs
4.5. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de historische nieuwprijs van de auto € 78.040 is. Dit komt overeen met de door de inspecteur gehanteerde historische nieuwprijs. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken. CO2-uitstoot
4.6. Tussen partijen is niet meer in geschil dat voor de berekening van de verschuldigde bpm uitgegaan moet worden van een CO2-uitstoot van 179 gr/km. De historische bruto bpm bedraagt dan € 15.519.
Waardevermindering wegens schadeverleden
4.7. Belanghebbende heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto.
4.8. Een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op het voertuig, moet dit aantonen door middel van een deskundigenonderzoek. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit, een algemene tabel of een schatting in goede justitie is daartoe niet voldoende.
4.9. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan deze bewijslast voldaan. Niet gebleken is dat een deskundigenonderzoek als hiervoor bedoeld is uitgevoerd. Weliswaar is in het door belanghebbende gebruikte taxatierapport een waardevermindering wegens schadeverleden toegepast, maar voor de hoogte daarvan is verwezen naar de daarin opgenomen tabel van de Federatie TMV. Uit niets volgt dat de taxateur zelf nader onderzoek heeft gedaan naar het schadeverleden en naar wat de waardeverminderende invloed daarvan is geweest. De enkele verwijzing naar de foto is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet toereikend als bewijs voor de waardevermindering. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door haar bepleite vermindering wegens schadeverleden.
Hoogte van de naheffingsaanslag
4.10. Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 78.040, de handelsinkoopwaarde op € 21.600, de historische bruto bpm op € 15.519 en de extra leeftijdskorting op € 1.110. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 3.184. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 1.757 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 1.427.
Immateriëleschadevergoeding
4.1. Belanghebbende heeft op 23 november 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.2. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 16 juni 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 1 oktober 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 2 jaar en 4 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 2.500. Omdat de bezwaarfase afgerond 1 jaar en 4 maanden heeft geduurd komt € 2.053,57 voor rekening van de inspecteur en de € 446,43 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding. Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-
vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.427;
-
vernietigt de belastingrentebeschikking;
-
veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.053,57;
-
veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 446,43;
-
bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
-
veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2025 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Vgl. Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1049.
Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch van 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.
Vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2.
Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.