Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6481 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:64811 oktober 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 23/11629, 23/11630 en 23/11631

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 november 2023.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 14.640.

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de gemachtigde van belanghebbende, mr. M.U. Sahin, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] (als toehoorder).

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil de hoogte van de historische nieuwprijs, of is sprake van essentiële gebreken bij de Audi A4 en de Seat en of is sprake van waardevermindering door schade bij de Audi SQ5.

  2. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht, maar tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Audi SQ5

  1. Belanghebbende heeft op 23 maart 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een Audi SQ5, VIN [nummer 1] (de Audi SQ5) en een bedrag van € 4.235 aan bpm voldaan.

4.1. Bij de aangifte is een taxatierapport van 23 maart 2022 van [taxateur] , registertaxateur. Daarin is de historische nieuwprijs vastgesteld op € 131.426 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 44.509. De taxateur heeft een schade berekend van € 26.332 die voor 100% in aftrek is gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 18.177. Volgens de aangifte is de netto catalogusprijs € 63.098 en de netto catalogusprijs van de accessoires is € 22.344.

4.2. De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 31 maart 2022. Daarin is de historische nieuwprijs vastgesteld op € 132.613 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 44.647 vermeld. De hertaxateur heeft een schade (met name hagelschade) van € 4.719 geconstateerd en daarvan € 3.398 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 41.249. Volgens DRZ is de netto catalogusprijs € 63.098 en de netto catalogusprijs van de accessoires is € 23.323.

4.3. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde bpm moet worden vastgesteld op € 9.524. Hierbij heeft de inspecteur rekening gehouden met een waardecorrectie wegens schade van € 3.398 en een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 41.249.

Audi A4

4.4. Belanghebbende heeft op 9 februari 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een Audi A4 Avant, VIN [nummer 2] (de Audi A4) en een bedrag van € 487 aan bpm voldaan.

4.5. Bij de aangifte is een taxatierapport van 9 februari 2022 van [taxateur] , registertaxateur. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 59.926 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 29.350 (referentievoertuigen). De taxateur heeft een schade berekend van € 21.357 die voor 100% in aftrek is gebracht en een bedrag van € 5.000 in verband met ernstig schadeverleden en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 2.993. De expertise (fysieke opname) van de auto heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022.

4.6. De auto is op 8 februari 2022 gekeurd door de RDW.

4.7. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde bpm moet worden vastgesteld op € 4.778. Hierbij heeft de inspecteur geen rekening gehouden met een waardecorrectie wegens schade omdat sprake is van essentiële gebreken. Seat

4.8. Belanghebbende heeft op 16 januari 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een Seat Ateca, VIN [nummer 3] (de Seat) en een bedrag van € 86 aan bpm voldaan.

4.9. Bij de aangifte is een taxatierapport van 13 januari 2022 van [taxateur] , registertaxateur. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 44.355 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 27.129 (referentievoertuigen). De taxateur heeft een schade berekend van € 26.673 die voor 100% in aftrek is gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 456.

4.10. De auto is op 13 januari 2022 gekeurd door de RDW. De RDW heeft de auto in verband met zware schade bij de inschrijving een zogenoemde Wachten op keuren-status (hierna: WOK-status) gegeven.

4.11. De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde bpm moet worden vastgesteld op € 5.146. Hierbij heeft de inspecteur geen rekening gehouden met een waardecorrectie wegens schade omdat sprake is van essentiële gebreken.

Overwegingen

Historische nieuwprijs

4.12. Belanghebbende heeft gesteld dat de afschrijving moet worden berekend aan de hand van de historische nieuwprijs van gebaseerd op CO2-uitstoot van de referentievoertuigen. Voor de Audi SQ5 is de historische nieuwprijs € 135.197 en de CO2-uitstoot 177 gr/km. Voor de Audi A4 is de historische nieuwprijs € 62.979 en de CO2-uitstoot 108 gr/km. Voor de Seat is de historische nieuwprijs € 45.266 en de CO2-uitstoot 127 gr/km, aldus belanghebbende.

4.13. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023[1] bepaalt de Wet Bpm op dit punt dat het afschrijvingspercentage moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het gelijk op dit punt is daarom aan belanghebbende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel hoeft dan geen behandeling meer.

Ontbrekende inkoopfactuur – Audi SQ5, Audi A4 en Seat

4.14. De bewijslast ten aanzien van de schade en het schadeverleden rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op de taxatierapporten die ten grondslag zijn gelegd aan de aangifte.

4.15. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu belanghebbende geen inkoopfactuur heeft overgelegd, het taxatierapport buiten beschouwing dient te blijven. De inspecteur heeft de rechtbank ter zitting verzocht met toepassing van artikel 8:45 van de Awb belanghebbende te verzoeken om de inkoopfactuur van de auto te overleggen.

4.16. De rechtbank ziet in het ontbreken van de inkoopfactuur geen aanleiding om het taxatierapport in het geheel terzijde te schuiven. Wel kan het gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt.[2]

4.17. De rechtbank is van oordeel dat de inkoopfactuur redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.[3] Hierna beslist de rechtbank namelijk dat de handelsinkoopwaarde in het DRZ-rapport tot uitgangspunt moeten worden genomen. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de inspecteur om toepassing van artikel 8:45 van de Awb af.

Waardevermindering wegens schade – essentiële gebreken bij de Audi A4 en de Seat

4.18. De bewijslast ten aanzien van de schade rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op de taxatierapporten die ten grondslag zijn gelegd aan de aangifte. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade gemotiveerd betwist, door te stellen dat sprake is van essentiële gebreken[4] aan de auto. Bij een auto met essentiële gebreken kan geen enkele vermindering vanwege schade in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur. Bovendien heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het taxatierapport van de Audi A4 niet tot bewijs kan dienen omdat de expertise een dag na de keuring door de RDW heeft plaatsgevonden.

4.19. De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien sprake is van essentiële gebreken waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer kan geen vermindering van Bpm plaatsvinden. Dat betekent dat in die situatie de taxatiewaarde niet gebruikt kan worden om de afschrijving en daarmee de verschuldigde Bpm te bepalen. De vraag die beantwoord moet worden is wanneer sprake is van essentiële gebreken.

4.20. Vast staat dat de Audi A4 is goedgekeurd door de RDW en dus deel mag nemen aan het verkeer. Door de RDW is kennelijk na beoordeling vastgesteld dat de auto op essentiële onderdelen voldoet aan de vereisten van de wegenverkeerswetgeving en dat geen sprake is van een essentieel gebrek. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vaststelling beslissend en is het niet aan de inspecteur om daar een andere invulling aan te geven.[5] Dat betekent dat belanghebbende, voor zover zij overigens aan de voorwaarden voldoet, bij het berekenen van de vermindering Bpm gebruik kan maken van een taxatierapport.

4.21. De inspecteur heeft gesteld dat het taxatierapport van de Audi A4 niet kan worden gebruikt omdat niet is voldaan aan de zogenoemde één maandtermijn.[6]

4.22. De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat het taxatierapport van belanghebbende niet voldoet aan de zogenoemde één maandtermijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat het taxatierapport niet kan worden gebruikt. De rechtbank overweegt in dat verband dat de opname door de taxateur is geschied na de controle bij DRZ, wat in de weg staat aan controle van de aanwezige schade op het moment van het belastbare feit. De rechtbank is van oordeel dat de datum van inschrijving bepalend is voor bepaling van het afschrijvingspercentage op grond van de forfaitaire tabel.

4.23. Vast staat dat de Seat een WOK-status heeft gekregen. Dit betekent dat de auto zodanig ernstig was beschadigd dat daarmee niet mocht worden deelgenomen aan het verkeer. De rechtbank is daarom, gelet op de wettelijke bepalingen die met ingang van 1 januari 2022 in werking zijn getreden, van oordeel dat belanghebbende voor de Seat geen aangifte mocht doen aan de hand van de taxatiemethode.

4.24. Concluderend oordeelt de rechtbank dat belanghebbende de taxatiemethode niet mocht toepassen voor de Seat en dat het taxatierapport voor de Audi A4 niet kan dienen als bewijs, waardoor ook voor die auto het beroep op de taxatiemethode niet kan slagen.

4.25. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel met betrekking tot het Kennisgroepstandpunt[7] en de inmiddels ingetrokken goedkeuring die was opgenomen in artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021 gaat niet op. Anders dan belanghebbende bepleit is geen sprake van een situatie die rechtens en feitelijk gelijk is. De betreffende regelgeving en de handelswijze van de inspecteur op dat moment vond namelijk plaats onder de destijds geldende wetgeving, die met ingang van 1 januari 2022 is gewijzigd. Auto’s die dan ook na die datum zijn geïmporteerd bevinden zich in een andere feitelijke en rechtens relevante situatie dan auto’s die voor die datum zijn geïmporteerd.

Waardevermindering wegens schade – Audi SQ5

4.26. De bewijslast ten aanzien van de schade rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade gemotiveerd betwist, door te wijzen op het waardeoordeel van DRZ.

4.27. In het taxatierapport is een schade berekend van € 26.332. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank toereikend bewijs voor de waardevermindering die belanghebbende bepleit. Belanghebbende heeft niet nader onderbouwd waarom de schadebevindingen van de inspecteur en de door hem gevolgde schadeberekeningen onjuist dan wel onvolledig zouden Dit betekent dat belanghebbende de door haar bepleite vermindering niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank neemt de door DRZ bepaalde handelsinkoopwaarde als uitgangspunt. Hoogte van de naheffingsaanslag

4.28. Voorgaande leidt tot de conclusie dat voor de Audi SQ5 de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 135.197, de historische Bpm op € 30.628 en de handelsinkoopwaarde op € 41.249. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 9.345. Voor de Audi A4 moet de historische nieuwprijs worden vastgesteld op € 62.979, de historische Bpm op € 9.758 en de handelsinkoopwaarde op € 29.350. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 4.547. Voor de Seat moet de historische nieuwprijs worden vastgesteld op € 45.266, de historische Bpm op € 8.414 en de handelsinkoopwaarde op € 27.129. De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 5.043. Belanghebbende is in totaal € 18.935 bpm verschuldigd. Zij heeft op aangifte reeds een bedrag van € 4.809, voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 14.126.

Immateriëleschadevergoeding

4.29. Belanghebbende heeft op 1 december 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.

4.30. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 19 januari 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 1 oktober 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 10 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000, waarvan € 444,44 voor rekening van de inspecteur en € 555,56 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4.31. Het beroep is gegrond. Ook heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500.

4.32. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.

4.33. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647.[8] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 14.126;

  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 555,56;

  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 444,44;

  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.

  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2025 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.[9]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

ECLI:NL:HR:2023:1703.

Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.

Vgl. Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1049.

Zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (tekst 2022).

Hof Amsterdam 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5114; Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426.

De opname van de auto door de taxateur heeft plaatsgevonden meer dan één maand vóór het tijdstip dat aangifte is gedaan en de bpm is verschuldigd.

artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5.

Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.

Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.


Voetnoten

ECLI:NL:HR:2023:1703.

Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.

Vgl. Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1049.

Zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (tekst 2022).

Hof Amsterdam 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5114; Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426.

De opname van de auto door de taxateur heeft plaatsgevonden meer dan één maand vóór het tijdstip dat aangifte is gedaan en de bpm is verschuldigd.

artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5.

Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.

Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.