ECLI:NL:RBZWB:2025:6477 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5690
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 juli 2024.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 10.406.
1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.967 en een kostenvergoeding toegekend van 2 punten.
1.3. Bij een kennisgeving kostenvergoeding van 9 augustus 2024 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat een bedrag van € 1.248 zal worden overgemaakt naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 11 juli 2024.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de gemachtigde van belanghebbende, mr. M.U. Sahin, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] (als toehoorder).
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een importauto, of de Scandinavische rekenmethode mag worden toegepast en of sprake is van een waardevermindering wegens schade en zo ja welk percentage dan van toepassing is.
-
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Belanghebbende heeft op 25 juli 2023 aangifte gedaan voor de registratie van een Ford Mustang 3.7 Coupé, VIN [nummer] (de auto) en een bedrag van € 682 aan bpm voldaan.
4.1. De auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt en heeft geen Europese typegoedkeuring
4.2. Bij de aangifte is een taxatierapport van 19 juli 2023 van [taxateur] , registertaxateur, gevoegd. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 16.359 vermeld. De taxateur heeft een schadebedrag van € 12.961 berekend en daarvan € 11.017 (85%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 1.293.
4.3. De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 9 augustus 2023. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.230 vermeld. De hertaxateur heeft een schade van € 1.617 geconstateerd en daarvan € 502 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 21.728.
4.4. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van DRZ bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 11.088. Omdat dit het voordeligst was, is de inspecteur daarbij uitgegaan van de forfaitaire afschrijvingstabel. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de historische nieuwprijs verhoogd met de BTW en de verschuldigde bpm op € 10.649 vastgesteld.
Importauto
4.5. Belanghebbende beroept zich op een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022
4.6. De inspecteur heeft gesteld dat de CO2-uitstoot moet worden vastgesteld op 261 gr/km volgens het Duitse kentekenbewijs. Het Unierecht is volgens de inspecteur niet van toepassing is omdat de auto uit de VS afkomstig is. Ter zitting heeft de inspecteur gesteld dat de auto weliswaar door een Duitse keurmeester is gekeurd maar dat de fysieke keuring waarschijnlijk in Nederland is geweest, waardoor de auto geen importauto is, aldus de inspecteur.
4.7. De vraag of de auto al dan niet een importauto is uit een lidstaat of een andere staat is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Bij zijn arrest van 7 maart 2025
4.8. De rechtbank overweegt dat belanghebbende onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat in Nederland eerder soortgelijke auto’s zijn geregistreerd die over een Europese typegoedkeuring beschikken, maar die niettemin voor een lagere, op basis van de zogenoemde Scandinavische rekenmethode berekende CO2-uitstoot in het Nederlandse kentekenregister zijn geregistreerd en op die voet in de heffing van de Bpm zijn betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Scandinavische rekenmethode toe te passen en van een lagere CO2-uitstoot uit te gaan.
Waardevermindering door schade
4.9. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de schade.
4.10. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende moet de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade.
4.11. De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade moet worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van de auto en die passen bij de leeftijd en kilometrage van de auto.
4.12. Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat uit het taxatierapport blijkt dat sprake is van € 12.961 schade. De inspecteur stelt dat de hertaxateur € 1.617 aan schade heeft geconstateerd.
4.13. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer schade dan de inspecteur heeft geconstateerd. In het taxatierapport van belanghebbende wordt enkel vermeld dat sprake is van zowel gebruikssporen als bovenmatige schade en verwezen naar de fotoreportage. De auto heeft een datum eerste toelating van 1 juli 2015 en heeft 50.636 kilometer gereden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de beschadigingen op de foto’s niet meer dan normale gebruiksschade is. Ook de overige in aanmerking genomen waardeverminderende factoren zijn niet aannemelijk gemaakt. De enkele vermelding daarvan in een taxatierapport zijn daarvoor onvoldoende.
4.14. Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt.
Percentage schadeaftrek
4.15. Belanghebbende stelt dat het door DRZ vastgestelde percentage van de schadeaftrek van 31% te laag is. Volgens belanghebbende moet de waardevermindering minstens op 85% vastgesteld worden. Belanghebbende stelt daarbij ook dat de zogenoemde 31%-regel zoals vastgesteld in artikel 3.5 van Bijlage 1 van de Uitvoeringregeling Wet BPM onverbindend verklaard moet worden, omdat de gegevens die ten grondslag liggen aan de totstandkoming van die regel niet openbaar zijn gemaakt.
4.16. De inspecteur heeft, overeenkomstig de bevindingen en conclusies van zijn deskundige van DRZ én overeenkomstig de hiervoor aangehaalde wettelijke bepaling, de schadeaftrek beperkt tot 31% van de getaxeerde herstelkosten. Dit is in beginsel terecht; het is dan vervolgens aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat de schade die is geconstateerd voor een hoger percentage in aanmerking dient te worden genomen. Daarin is belanghebbende niet geslaagd. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen kan in het taxatierapport van belanghebbende geen ondersteuning worden gevonden voor de conclusie dat de schade tot een hoger percentage in aanmerking moet worden genomen. Ook overigens heeft belanghebbende voor de door DRZ vastgestelde schadeposten geen voldoende concrete argumenten of onderbouwing gegeven op grond waarvan dat kan worden geconcludeerd. Dit ondanks dat dit dus wel op zijn weg lag en belanghebbende ook, uitgaande van de in het rapport van DRZ gespecificeerde in aanmerking genomen schade, beschikte over voldoende gegevens om in staat te zijn om bewijs te leveren dat een hoger percentage in aanmerking diende te worden genomen.
4.17. Anders dan belanghebbende bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding de in de wettelijke bepalingen vastgelegde 31%-regel buiten toepassing te verklaren, enkel omdat deze regeling is gebaseerd op een nieuw onderzoek, uitgevoerd door de firma VMS Insight, waarin weliswaar wordt geconcludeerd dat schade voor 23% in mindering komt op de waarde van een auto maar waarvan de aan het onderzoek ten grondslag liggende gegevens en datasets niet openbaar zijn gemaakt. De rechtbank acht daarbij tevens van belang dat belanghebbende nog altijd de mogelijkheid heeft om, in afwijking van de uitkomsten van het bewuste onderzoek en de daarop gebaseerde wettelijk vastgelegde 31%-regeling, bewijs te leveren dat de schade tot een hoger percentage in mindering op de waarde moet komen. De vraag hoe het percentage tot stand is gekomen is daarmee ook niet relevant.
Hoogte van de naheffingsaanslag
4.18. Voorgaande leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld.
Schending motiveringsbeginsel
4.19. Belanghebbende stelt dat het motiveringsbeginsel is geschonden bij het doen van uitspraak op bezwaar, nu niet duidelijk was welk puntentarief de inspecteur daarbij zou hanteren. Naar het oordeel van de rechtbank is het motiveringsbeginsel niet geschonden. De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om een kostenvergoeding met 2 punten toegekend. Vervolgens heeft de inspecteur de kosten voor de bezwaarfase vastgesteld op het hoge tarief van € 647 per punt overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024.
Immateriëleschadevergoeding
4.20. Belanghebbende heeft op 4 augustus 2025 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.21. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 17 oktober 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 1 oktober 2025. De redelijke termijn van twee jaar is dan ook niet overschreden. Belanghebbende heeft geen recht op een schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een immateriëleschadevergoeding wordt afgewezen.
5.1. Er is geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om immateriëleschadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2025 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
ECLI:NL:GHARL:2022:1963.
ECLI:NL:HR:2025:357.
Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
Zie voor vergelijkbare oordelen rechtbank Gelderland 3 juli 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:5219 en rechtbank Den Haag 22 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1335
HR 12 juli 2024, ECLI:NLHR:2024:1060.