Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/1841, 24/1842 en 24/1843

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], uit [plaats], belanghebbenden,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 20 december 2023.

1.1. Het beroep met zaaknummer 24/1841 ziet op de aan [belanghebbende 2] (mevrouw) voor het jaar 2018 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.2. Het beroep met zaaknummer 24/1842 ziet op de aan [belanghebbende 1] (meneer) voor het jaar 2015 opgelegde aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.832. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. Het beroep met zaaknummer 24/1843 ziet op de aan meneer voor het jaar 2018 opgelegde aanslag IB/PVV. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. De rechtbank heeft de beroepen op 5 september 2025 op zitting behandeld. Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Namens belanghebbenden was niemand op de zitting aanwezig.

1.5. Belanghebbenden zijn door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 27 juni 2025 naar [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Aangezien uit informatie van PostNL is gebleken dat de brieven op 28 juni 2025 zijn opgehaald bij een PostNL-punt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodigingen om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres zijn aangeboden aan belanghebbenden.

1.6. De rechtbank heeft op 22 september 2025 een brief namens belanghebbenden ontvangen, gedagtekend 16 september 2025, waarin belanghebbenden verzoeken om uitstel van de zitting met betrekking tot de onderhavige beroepen. In die brief wordt verwezen naar bijgevoegde eerdere uitstelverzoeken met dagtekening 15 juli 2025. De uitstelverzoeken met dagtekening 15 juli 2025 zijn niet eerder door de rechtbank ontvangen.

1.7. De op 22 september 2025 door belanghebbenden ingediende brieven hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven het onderzoek te heropenen. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank nader toelichten waarom zij niet tot heropening van het onderzoek overgaat.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de bezwaren van belanghebbenden tegen de aan hen opgelegde aanslagen IB/PVV 2018 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015 van meneer beoordeelt de rechtbank of sprake is van schending van het hoorrecht en of er algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Verder beoordeelt de rechtbank of de aanslag IB/PVV 2015 van meneer niet te hoog is vastgesteld. Zij doet de beoordeling aan de hand van de door belanghebbenden aangevoerde beroepsgronden.

  2. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren van belanghebbenden tegen de aan hen opgelegde aanslagen IB/PVV 2018 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Van schending van het hoorrecht of van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De aanslag IB/PVV 2015 van meneer is niet tot een te hoog bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

  1. Belanghebbenden ervaren diverse gezondheidsproblemen waarvoor zij in de jaren 2015 en 2018 kosten hebben gemaakt.

4.1. Meneer heeft een aangifte IB/PVV 2015 ingediend. De aanslag IB/PVV 2015 is conform de ingediende aangifte vastgesteld.

4.2. In het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015 stelt meneer zich op het standpunt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met uitgaven voor specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten.

4.3. Meneer heeft in een e-mailbericht van 15 december 2020 aangegeven dat hij wil worden gehoord met betrekking tot de door hem ingediende bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015.

4.4. Meneer is in totaal tien keer uitgenodigd voor een hoorgesprek met betrekking tot zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2015.[1] Telkens heeft hij verzocht om verplaatsing van het hoorgesprek.

4.5. In het e-mailbericht van de inspecteur van 19 september 2023 wordt meneer voor het laatst uitgenodigd voor een hoorgesprek, op 12 december 2023. De inspecteur deelt daarbij aan meneer mede dat het hoorgesprek niet nogmaals zal worden verplaatst en dat hij uitspraak op bezwaar zal doen zonder meneer te horen indien hij niet op het geplande hoorgesprek aanwezig is.

4.6. Meneer is niet gehoord in de bezwaarfase met betrekking tot de aanslag IB/PVV 2015.

4.7. Belanghebbenden hebben op 1 december 2021 pro forma bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2018.

4.8. In de ontvangstbevestiging van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 gedagtekend 3 december 2021 worden belanghebbenden er op gewezen dat de gronden (motivering) van de bezwaren ontbreken. Zij worden daarbij in de gelegenheid gesteld om dit gebrek vóór 13 januari 2022 te herstellen.

4.9. Belanghebbenden hebben vervolgens meerdere malen[2] verzocht om uitstel van de termijn voor indienen van de gronden. De inspecteur heeft telkens uitstel verleend.

4.10. Op 30 november 2023 heeft de inspecteur belanghebbenden voor de laatste keer uitstel verleend voor het indienen van gronden van de bezwaren. Belanghebbenden worden daarbij in de gelegenheid gesteld om de motivering van hun bezwaren vóór of op een op 12 december 2023 gepland hoorgesprek in te dienen.

4.11. De bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 van belanghebbenden zijn niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.

Motivering

Vooraf: geen aanleiding tot heropening

4.12. Belanghebbenden verzoeken in de brief met dagtekening 16 september 2025 om uitstel van de zitting. Daarbij wordt verwezen naar brieven die belanghebbenden met dagtekening 15 juli 2025 aan de rechtbank zouden hebben verzonden. In de bijgevoegde brieven met dagtekening 15 juli 2025 wordt verzocht de zitting niet eerder dan medio november 2025 in te plannen.

4.13. De rechtbank ziet in de na de zitting ontvangen verdagingsverzoeken geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de brieven met dagtekening 15 juli 2025 niet door de rechtbank zijn ontvangen en dat nergens uit blijkt dat belanghebbenden deze brieven omstreeks deze datum bij de rechtbank hebben ingediend. Bovendien volgt uit de informatie van PostNL naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbenden de uitnodigingen voor de zitting op 5 september 2025 hebben ontvangen en dat zij op de hoogte waren van de geplande zitting op voornoemde datum. Het had daarom naar het oordeel van de rechtbank op de weg van belanghebbenden gelegen om tijdig – voorafgaand aan de zitting van 5 september 2025 – een (herhaald) verzoek tot uitstel van de zitting in te dienen.

Ontvankelijkheid bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018

  1. De bezwaren van belanghebbenden tegen de aan hen opgelegde aanslagen IB/PVV 2018 zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbenden geen gronden hebben ingediend.

5.1. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien het bezwaar geen gronden bevat, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

5.2. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat er geen strenge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift.[3] De wettelijke bepalingen stellen geen eisen aan de gefundeerdheid van de motivering van het bezwaar. De pro forma bezwaarschriften van belanghebbenden bevatten echter in het geheel geen motivering (geen gronden), waardoor niet aan de vereisten voor de motivering van de bezwaren is voldaan. De rechtbank overweegt dat belanghebbenden meermaals door de inspecteur in de gelegenheid zijn gesteld om de gronden van de bezwaren in te dienen (zie 4.9 en 4.10). De inspecteur heeft belanghebbenden er daarbij op gewezen dat hij zal overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren indien door belanghebbenden geen gronden worden ingediend.[4]

5.3. Gelet op het voorgaande zijn de bezwaren van belanghebbenden tegen de aanslagen IB/PVV 2018 terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daarom niet toe aan de inhoudelijke behandeling van de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2018.

Schending van het hoorrecht

  1. Meneer stelt zich op het standpunt dat het hoorrecht is geschonden. Hij voert aan dat het niet kunnen bijwonen van de voorgestelde hoorgesprekken nog niet betekent dat hij zijn hoorrecht heeft prijsgegeven. Volgens meneer is er sprake van overmacht omdat hij en zijn echtgenote geconfronteerd zijn met ernstige gezondheidsproblemen waardoor ze niet op de geplande hoorgesprekken aanwezig konden zijn.

6.1. De rechtbank heeft er begrip voor dat deelname aan een hoorgesprek voor meneer door de gezondheidsproblemen van hem en zijn echtgenote wordt bemoeilijkt. De inspecteur heeft meneer echter in een periode van bijna 3 jaren (zie 4.4 en 4.5) in totaal tien keer uitgenodigd om te worden gehoord. Daarbij heeft de inspecteur concrete data en tijdstippen genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur daarmee voldoende inspanning verricht om meneer te horen. Op een gegeven moment dient naar het oordeel van de rechtbank om proceseconomische redenen overgegaan te worden tot een uitspraak op bezwaar, waarbij het ook in het belang van meneer is dat hij duidelijkheid krijgt over het door hem ingediende bezwaar. Daarbij komt dat meneer – gelet op het langdurige tijdsbestek waarin hij niet in staat was om aan een hoorgesprek deel te nemen – iemand had kunnen machtigen om het hoorgesprek namens hem te voeren. Gelet op het voorgaande is het hoorrecht naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden.

Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur

  1. De stelling van meneer dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, slaagt niet. Meneer heeft deze stelling in het geheel niet gespecificeerd en niet nader onderbouwd. De rechtbank heeft in de stukken die tot het procesdossier behoren ook geen aanleiding gezien tot het oordeel te komen dat van een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur sprake is.

Aftrek van specifieke zorgkosten en weekenduitgaven voor gehandicapten

  1. Meneer stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten en wegens weekenduitgaven voor zijn gehandicapte broer. Meneer heeft ter onderbouwing een door hem opgesteld overzicht van de gestelde zorgkosten overgelegd, een overzicht van zijn zorgverzekering overgelegd en ongeveer zeventig pagina’s aan losse facturen, bankafschriften en bonnetjes overgelegd.

8.1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten kunnen als persoonsgebonden aftrekpost in mindering worden gebracht op het inkomen uit werk en woning.[5] De bewijslast rust op meneer. Dit betekent dat meneer aannemelijk moet maken dat hij de uitgaven heeft gedaan in het jaar waarover de aftrek wordt geclaimd, dat de uitgaven op hem drukken en dat de uitgaven voldoen aan de in de wet opgenomen voorwaarden voor aftrek.

8.2. De bewijslast dat sprake is van weekenduitgaven voor gehandicapten rust eveneens op meneer. In artikel 6.25, lid 1 van de Wet IB 2001 (tekst 2015) is bepaald:

‘Weekenduitgaven voor gehandicapten zijn de extra uitgaven die door een belastingplichtige worden gedaan om zijn ernstig gehandicapte kind, broer of zus, een onder zijn mentorschap gestelde ernstig gehandicapte persoon of een onder curatele gestelde ernstig gehandicapte persoon voor zover hij als curator de persoonlijke belangen behartigt, te verzorgen, mits dit kind, deze broer, zus of persoon 21 jaar of ouder is en doorgaans in een inrichting verblijft.’

8.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft meneer niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten of wegens weekenduitgaven voor gehandicapten. Meneer heeft weliswaar documenten ter onderbouwing van de door hem gestelde aftrekposten overgelegd, echter heeft hij niet inzichtelijk gemaakt welke uitgaven door welke specifieke onderliggende documenten worden onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat van meneer op zijn minst kan worden verwacht dat inzichtelijk wordt gemaakt welke bewijsstukken voor welke specifieke uitgaven worden overgelegd. In het door meneer opgestelde overzicht van zorgkosten worden slechts stellingen ingenomen van hoe hoog de verschillende uitgavenposten volgens hem zijn geweest. Bovendien bevinden zich tussen de facturen, bankafschriften en bonnetjes die meneer heeft overgelegd, documenten die de rechtbank in het geheel niet aan de gestelde uitgaven voor specifieke zorgkosten kan linken.

8.4. Gelet op het voorgaande is de aanslag IB/PVV 2015 van meneer niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2015 van meneer en de aanslagen IB/PVV 2018 van meneer en mevrouw in stand blijven. Belanghebbenden krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 26 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Op 21 februari 2022, op 4 maart 2022, op 3 juni 2022, op 26 augustus 2022, op 8 september 2022, op 17 januari 2023, op 30 januari 2023 op 10 maart 2023, op 20 juni 2023 en op 19 september 2023.

In ieder geval op 31 december 2021, op 28 februari 2022, op 16 juni 2022, op 9 januari 2023, op 15 juni 2023 en op 6 september 2023.

Vgl. Hoge Raad 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7375 en Hoge Raad 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4749.

Zie bijvoorbeeld de mail van de inspecteur van 26 augustus 2022, bijlage 15 van het verweerschrift en de mail van 17 januari 2023 van de inspecteur in bijlage 23 van het verweerschrift.

Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.


Voetnoten

Op 21 februari 2022, op 4 maart 2022, op 3 juni 2022, op 26 augustus 2022, op 8 september 2022, op 17 januari 2023, op 30 januari 2023 op 10 maart 2023, op 20 juni 2023 en op 19 september 2023.

In ieder geval op 31 december 2021, op 28 februari 2022, op 16 juni 2022, op 9 januari 2023, op 15 juni 2023 en op 6 september 2023.

Vgl. Hoge Raad 17 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7375 en Hoge Raad 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4749.

Zie bijvoorbeeld de mail van de inspecteur van 26 augustus 2022, bijlage 15 van het verweerschrift en de mail van 17 januari 2023 van de inspecteur in bijlage 23 van het verweerschrift.

Artikelen 6.1 en 6.2 van de Wet IB 2001.