ECLI:NL:RBZWB:2025:6407 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 25 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1992
(gemachtigde: mr. S.C.A. Nuijen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk, verweerder (gemachtigde: mr. S. Kuijper).
Procesverloop
- Eisers hebben een verzoek gedaan op grond van artikel 4.1, eerste lid van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft dit verzoek met het besluit van 30 juni 2023 afgewezen (primaire besluit). Met het bestreden besluit van 5 januari 2024 heeft het college het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit, voorzien van een aanvullende motivering, in stand gelaten.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en de gemachtigde van het college.
1.2. In een tussenuitspraak van 6 februari 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.3. Op 3 april 2025 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Eisers hebben in hun reactie hierop van 29 april 2025 desgevraagd laten weten dat zij het ook niet eens zijn met deze nieuwe beslissing op bezwaar.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 (nogmaals) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, bijgestaan door hun gemachtigde en de gemachtigde van het college.
Overwegingen
- Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
Het nieuwe besluit van 3 april 2025
- In het besluit van 3 april 2025 heeft het college, gelet op de overwegingen in de tussenuitspraak en met inachtneming van het advies van de commissie van
12 december 2023, besloten:
-
het ingediende bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren;
-
het primaire besluit van 30 juni 2023 en het bestreden besluit van 5 januari 2024 te herroepen en te vervangen door het nieuwe besluit;
-
de volgende documenten openbaar te maken: a. de documenten ‘Verslag en actiepunten Casustafel Het Zorgpunt’ van de overleggen die plaats hebben gevonden op 15 mei 2019, 26 juni 2019, 4 september 2019, 22 oktober 2019 en 10 december 2019;
-
het document ‘Verslag en actiepunten Het Zorgpunt’ d.d. 17 april 2019 niet nogmaals openbaar te maken, nu dit document reeds openbaar is, en
-
een deel van de inhoud van de door eisers gevraagde documenten niet te verstrekken, nu deze gegevens vallen onder de uitzonderingsgronden van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, sub d, sub e en sub i Woo en artikel 5.2, eerste lid Woo.
-
Het college heeft aangevoerd dat het bij een inventarisatie van de documenten die zijn opgesteld in het kader van de zogenaamde ‘casustafels’ in 2019 op de zogenoemde
P-schijf (de gezamenlijke harde schijf binnen de gemeente Waalwijk) de volgende documenten heeft aangetroffen:
Het college heeft per document, per zelfstandig onderdeel beoordeeld of dat specifieke onderdeel openbaar kan worden gemaakt en zo niet, op grond van welke uitzonderingsgrond openbaarmaking achterwege dient te blijven. De conclusies zijn opgenomen in een overgelegd Exceloverzicht.
- De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat tussen partijen niet langer in geschil is dat de persoonsnamen die in deze documenten zijn opgenomen op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e Woo niet openbaar gemaakt behoeven te worden.
Reactie van eisers
- Eisers hebben in hun reactie laten weten dat zij zich niet met de nieuwe beslissing op bezwaar kunnen verenigen. Zij stellen daartoe allereerst dat de door het college aangeleverde informatie onvolledig is. Daarnaast stellen eisers dat (nog steeds) sprake is van een onjuiste toepassing van de gehanteerde weigeringsgronden. Tot slot stellen eisers dat het belang van openbaarmaking zwaarder moet wegen dan het belang dat gediend wordt door de genoemde weigeringsgronden. Openbaarmaking dient te geschieden als noodzakelijke controle op het bestuur, aldus eisers.
Onvolledige verstrekking van informatie?
-
Eisers stellen dat het college onvolledige informatie heeft aangeleverd. Volgens eiseres dienen er meer documenten onder het college te berusten, zoals uitnodigingen aan de betrokken partijen voor de volgende bijeenkomsten van ‘Casustafel het Zorgpunt’ en een e-mailwisseling tussen VGZ en de gemeente Waalwijk.
-
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geldt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan rust.
[1] -
Het college stelt zich op het standpunt dat alles wat op de gezamenlijke P-schijf staat is verstrekt en dat er niet meer documenten zijn die zien op de ‘casustafels’ met betrekking tot ‘Het Zorgpunt’. Alle destijds betrokken collega’s zijn volgens het college inmiddels uit dienst en hun accounts zijn gewist, zodat documenten die op persoonlijke schijven waren opgeslagen en e-mails niet meer te achterhalen zijn.
De uitnodigingen/agenda’s
- De rechtbank overweegt dat ter zitting met partijen is vastgesteld dat de uitnodigingen waar eisers op doelen agenda’s zijn voor de casustafel-overleggen. Hiervan zijn twee agenda’s met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank toegezonden door het college, maar die zijn niet in de nieuwe beslissing op bezwaar genoemd. Anders dan het college ter zitting heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat deze twee documenten wel onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van eisers vallen. Eisers hebben namelijk expliciet verzocht om openbaarmaking van alle stukken opgesteld naar aanleiding van de ‘casustafels’ in 2019/2020 waarbij ‘Het Zorgpunt’ is besproken. De betreffende agenda’s moeten naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dus openbaar worden gemaakt, tenzij daaraan weigeringsgronden in de weg staan.
De e-mailcorrespondentie met VGZ
- Eisers hebben ter zitting toegelicht dat zij uit het als bijlage 2 bij de gronden van beroep van 8 april 2024 gevoegde stuk afleiden dat er e-mailcorrespondentie tussen VGZ en de gemeente Waalwijk moet bestaan. Het betreft een (grotendeels zwartgelakte) rapportage van VGZ waarin staat: “De gemeente Waalwijk heeft VGZ uitgenodigd om deel te nemen aan de casustafel”. Volgens eisers is niet goed voorstelbaar dat aan die uitnodiging geen communicatie met VGZ vooraf is gegaan. Gelet op het standpunt van het college is de rechtbank echter van oordeel dat deze enkele zin onvoldoende is om aan te nemen dat deze stukken (nog) onder het college berusten. Voorafgaand contact zou bovendien ook telefonisch plaatsgevonden kunnen hebben.
Het document dat met toepassing van artikel 8:29 aan de rechtbank is toegezonden
- De rechtbank heeft vastgesteld dat er nog één document met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank is toegezonden, maar niet in de nieuwe beslissing op bezwaar is genoemd. Ook hier volgt de rechtbank het college niet in zijn stelling dat dit document niet onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van eisers valt. Het document is opgesteld naar aanleiding van een ‘casustafel’ betreffende ‘Het Zorgpunt’. Of het document uiteindelijk wel of niet is besproken tijdens het betreffende overleg is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Het document zal naar het oordeel van de rechtbank dus in beginsel ook openbaar moeten worden gemaakt, opnieuw behoudens terecht ingeroepen weigeringsgronden.
Tussenconclusie
-
De rechtbank concludeert dat het college de drie documenten (twee agenda’s en één ander document) die met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank zijn toegezonden, maar die niet in de nieuwe beslissing op bezwaar zijn genoemd, alsnog openbaar dient te maken. Het college heeft ter zitting aangevoerd dat als de rechtbank hiertoe besluit, het dezelfde weigeringsgronden van toepassing acht als toegepast op de andere documenten. In welke mate de openbaarmaking gelet hierop dient plaats te vinden zal hierna onder de bespreking van de toegepaste weigeringsgronden worden beoordeeld.
-
Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond van eisers dat het college onvolledige informatie heeft aangeleverd slaagt.
Juiste toepassing weigeringsgronden?
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, d en i van de Woo
-
Het college heeft in de nieuwe beslissing op bezwaar openbaarmaking van grote delen van gevonden documenten, waaronder de namen van de betrokken organisaties en de gegevens opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’, geweigerd met een beroep op de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, sub d en sub i van de Woo. Daartoe stelt het college dat in deze onderdelen van de documenten gegevens zijn opgenomen die direct raken aan de wijze waarop zorgfraude strafrechtelijk en bestuursrechtelijk wordt aangepakt en die daardoor - meer algemeen - het goed functioneren van de Staat betreffen. Daarbij merkt het college op dat de gegevens openbaar zouden worden voor eenieder. Als de gegevens openbaar worden kan dat volgens het college belemmerend en zelfs contraproductief werken in de (integrale) aanpak van zorgfraude, bijvoorbeeld omdat fraudeurs hun bedrijfsvoering, methodieken en handelswijzen hierop aan kunnen passen.
-
Eisers stellen dat openbaarmaking van de enkele namen van de betrokken organisaties niet kan leiden tot enige belemmering van de in de toegepaste weigeringsgronden genoemde doelen. Daarbij voeren eisers aan dat deze namen al openbaar zijn op basis van artikel 1 van het ‘Convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van de verbetering van de bestrijding van zorgfraude; IKZ 2018’ (het Convenant). In dat artikel zijn volgens eisers alle partijen die rechtmatig kunnen deelnemen aan een IKZ-overleg opgesomd. Daarnaast zijn de deelnemende partijen volgens eisers al openbaar omdat het IKZ het verslag van 17 april 2019 aan hen heeft toegezonden.
-
Eisers stellen ook dat de kolommen met ‘opmerkingen’ ten onrechte vrijwel volledig zijn geanonimiseerd. Opmerkingen die strekken tot het toepassen van wettelijke (onderzoeks)bevoegdheden dienen volgens eisers alsnog te worden geopenbaard, aangezien artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, sub d en sub i Woo niet zien op het anonimiseren van dergelijke beslissingen door organisaties aan wie een dergelijke bevoegdheid krachtens wettelijk voorschrift toekomt. Eisers wijzen er daarbij op dat algemeen bekende werkwijzen en methoden op grond van rechtspraak van de ABRvS niet onder de weigeringsgrond van sub c vallen.
[2] Alleen indien een frustratie van de daadwerkelijke uitoefening van deze bevoegdheden plaatsvindt, kan deze weigeringsgrond toepassing vinden. Dat geldt volgens eisers ook voor de weigeringsgrond onder sub d.[3] Bij de openbaarmaking van de enkele beslissing tot uitoefening van een bevoegdheid, zonder nadere informatie over hoe deze bevoegdheid wordt uitgeoefend (wat volgens eisers vreemd zou zijn in een IKZ-overleg) vindt een dergelijke frustratie niet plaats, aldus eisers. -
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de namen van de betrokken organisaties al openbaar zijn, zodat openbaarmaking van de enkele namen van de betrokken organisaties niet kan leiden tot enige belemmering van de in de toegepaste weigeringsgronden genoemde doelen. Ter zitting is vastgesteld dat het verslag van 17 april 2019 niet middels een Woo-verzoek van IKZ is verkregen maar alleen met eisers is gedeeld, zodat dit verslag niet openbaar is voor eenieder. Dit verslag zal het college dus alsnog (met toepassing van de toepasselijke weigeringsgronden) openbaar moeten maken.
Uit artikel 1 van het Convenant blijkt naar het oordeel van de rechtbank wie de mogelijke deelnemers aan het overleg zijn, maar niet wie concreet bij deze ‘casustafel’ en de afzonderlijke bijeenkomsten daarvan daadwerkelijk aanwezig waren.
-
Na kennisneming van de ongelakte versies van de documenten is de rechtbank van oordeel dat het college openbaarmaking van de namen van de betrokken organisaties en de gegevens opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’ kon weigeren met een beroep op de uitzonderingsgronden genoemd in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, sub d en sub i van de Woo. Hoewel het college ter zitting heeft erkend dat als de woorden en zinnen in deze documenten op zichzelf worden beschouwd niet direct duidelijk is dat deze weigeringsgronden van toepassing zijn, volgt de rechtbank het college in zijn standpunt dat de inhoud van documenten in onderlinge samenhang bezien toch aanleiding geeft om deze weigeringsgronden toe te passen. Met het college is de rechtbank van oordeel dat openbaarmaking van deze informatie zou kunnen leiden tot belemmering van de strafrechtelijke opsporing en vervolging van zorgfraude en de effectieve uitvoering van bestuursrechtelijke inspectie, controle en toezicht in dat verband en daarmee het goed functioneren van de gemeente Waalwijk als bestuursorgaan.
-
De rechtbank acht het weglakken van de namen van de betrokken organisaties gerechtvaardigd nu deze informatie inzicht geeft in welke organisaties – naast de in artikel 1 van het Convenant genoemde partners – worden betrokken wanneer sprake is van een verdenking van zorgfraude.
-
De stelling van eisers dat sprake was van een onrechtmatig overleg omdat er partijen bij het overleg aanwezig waren, zoals de gemeente Waalwijk en VGZ, die niet in artikel 1 van het Convenant worden genoemd, en dat daarom geen weigeringsgronden ingeroepen mogen worden, volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt dat er discussie bestaat over de wettelijke basis van het overleg. De wetgever heeft dat met de nieuwe wet (Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) ook onderkend en dan met name wat betreft het uitwisselen van persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Dat de wettelijke basis voor het uitwisselen van gegevens op het moment van de gevoerde overleggen mogelijk onvoldoende was, betekent echter niet dat een weigeringsgrond uit de Woo niet aan de orde kan zijn. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat een weigeringsgrond kan worden ingeroepen als het belang van de bestrijding van zorgfraude zwaarder moet wegen dan het belang van de openbaarheid.
-
De informatie in de kolom ‘opmerkingen’ kon naar het oordeel van de rechtbank door het college worden weggelakt nu deze informatie in onderlinge samenhang bezien inzicht geeft in de manier waarop de betrokken organisaties samenwerken in geval van verdenking van zorgfraude, hoe zo’n casus wordt aangepakt en welke soort informatie en informatiebronnen daarbij van belang worden geacht. Zorgfraudeurs zouden hun handelswijze naar aanleiding hiervan kunnen aanpassen. Dat de werkwijze met de komst van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg per 1 januari 2025 is veranderd, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De informatie die bij een verdenking van zorgfraude van belang wordt geacht, is daarmee namelijk niet veranderd.
-
De rechtbank concludeert dus dat het college de weigeringsgronden genoemd in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, sub d en sub i van de Woo juist heeft toegepast op de namen van de betrokken organisaties en de informatie in de kolom ‘opmerkingen’. Het college mag deze weigeringsgronden ook toepassen op de drie nog openbaar te maken documenten genoemd in rechtsoverweging 13.
Artikel 5.2, eerste lid van de Woo
-
Het college voert aan dat op het overgrote deel van de gegevens opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’ eveneens niet openbaar kan worden gemaakt op grond van artikel 5.2, eerste lid Woo, omdat sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern beraad.
-
De rechtbank overweegt dat artikel 5.2, eerste lid van de Woo in dit geval niet kan worden toegepast, omdat uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat het interne karakter aan een documenten ontvalt, ongeacht het oogmerk bij het opstellen, wanneer bij een beraad externe partijen zijn betrokken, die een eigen belang behartigen dat bij het beraad een rol speelt.
[4] VGZ en CZ kunnen in dit geval naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als dergelijke externe partijen. -
De beroepsgrond van eisers dat het college de weigeringsgronden onjuist heeft toegepast slaagt dus voor zover deze betrekking heeft op de weigeringsgrond genoemd in artikel 5.2, eerste lid van de Woo. Dat leidt echter niet alsnog tot openbaarmaking, omdat de andere weigeringsgronden terecht zijn ingeroepen.
Belangenafweging
-
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS volgt dat het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie wordt afgezet tegen de door weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet tegen het belang van degene die om openbaarmaking van de stukken verzoekt.
[5] Dat eisers - in het kader van andere procedures - belang hebben bij het beschikken over de gevraagde informatie is blijkens artikel 2.5 van de Woo voor de beoordeling van deze zaak niet van belang. -
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het (eveneens) algemene belang van het college om zorgfraude te bestrijden zwaarder weegt dan het algemene belang van openbaarmaking van de betreffende documenten.
Conclusie en gevolgen
- Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college met het nieuwe besluit van
3 april 2025 het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek niet volledig heeft hersteld. Dat betekent dat het beroep tegen dat besluit gegrond is.
Het besluit van 3 april 2025 moet worden vernietigd voor zover het college daarin de drie documenten (twee agenda’s en één ander document) die met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank zijn toegezonden, niet openbaar heeft gemaakt, althans niet heeft gemotiveerd waarom deze niet openbaar zijn gemaakt.
Tevens moet het besluit van 3 april 2025 worden vernietigd voor zover het college daarin het document ‘Verslag en actiepunten Het Zorgpunt’ d.d. 17 april 2019 niet openbaar heeft gemaakt.
Tot slot dient het besluit van 3 april 2025 te worden vernietigd voor zover het college daarin de weigeringsgrond genoemd in artikel 5.2, eerste lid van de Woo heeft toegepast.
-
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 5 april 2025. De rechtbank zal het college opdragen om de hiervoor genoemde drie documenten (twee agenda’s en één ander document) en het verslag van 17 april 2019 alsnog openbaar te maken, met toepassing van de weigeringsgronden als genoemd in de artikelen 5.1, tweede lid, aanhef en onder sub c, sub d, sub e en sub i van de Woo.
-
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht door het college aan eisers te worden vergoed.
-
Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, zowel in beroep als in bezwaar. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van
30 januari 2025 en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 11 september 2025, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1) en voor de bezwaarfase op € 1.294,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
daarin de drie documenten (twee agenda’s en één ander document) die met toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank zijn toegezonden, niet openbaar heeft gemaakt, althans niet heeft gemotiveerd waarom deze niet openbaar zijn gemaakt; daarin het document ‘Verslag en actiepunten Het Zorgpunt’ d.d. 17 april 2019 niet openbaar heeft gemaakt; daarin de weigeringsgrond genoemd in artikel 5.2, eerste lid van de Woo heeft toegepast;
€ 4.015,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 25 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet open overheid (Woo)
Artikel 2.5 Woo bepaalt dat bij de toepassing van deze wet wordt uitgegaan van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving.
Artikel 4.1, eerste lid Woo bepaalt dat eenieder een verzoek om publieke informatie kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder c Woo blijft het openbaar maken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen: (…)
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. de inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
(…)
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
Op grond van artikel 5.2, eerste lid Woo wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
ABRvS 2 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2980 en ABRvS 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2753.
ABRvS 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:715 (r.o. 9-9.3).
ABRvS 22 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV6265 (r.o. 2.6.2) en ABRvS 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2601 (r.o. 7.2).
ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3497 (r.o. 7.2) en ABRvS 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:400 (r.o. 6.1).
ABRvS 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:133 (r.o. 9.4).