Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:347 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 22 januari 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:34722 januari 2025

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Middelburg

Zaaknummer: C/02/415907 / HA ZA 23-591

Vonnis van 22 januari 2025

in de zaak van

[eiser], te [plaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. J. Boogaard,

tegen

1 GEMEENTE MIDDELBURG,

te Middelburg,gedaagde partij 1,hierna te noemen: de Gemeente, advocaat: mr. R.M. Pieterse,

en

2 2. MORTIERE GRONDEXPLOITATIE C.V., 3. GRONDBEDRIJF MORTIERE BEHEER I B.V., 4. GRONDBEDRIJF MORTIERE BEHEER II B.V., 5. HEIJMANS INFRA B.V., 6. HEIJMANS WONINGBOUW B.V.,

alle te Rosmalen,gedaagde partijen 2 t/m 6,hierna samen te noemen: het Consortium, advocaat: mr. R.G. Gebel.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het tussenvonnis van 13 maart 2024 en de daarin genoemde stukken;

  • de akte overlegging producties 19 tot en met 32 tevens houdende wijziging van eis van [eiser] ;- de akte overlegging producties 33 en 34 van [eiser] ;- de akte overlegging producties 2 tot en met 4 van de Gemeente;- de akte overlegging producties 14 tot en met 17 van het Consortium;

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 oktober 2024;

  • de brief van het Consortium van 6 november 2024;

  • de brief van de Gemeente van 5 november 2024.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. [eiser] is eigenaar van een woonerf ter grootte van één hectare met daarop een woonhuis en een grote landbouwschuur aan [adres] (hierna: de huiskavel).

2.2. Op enkele van de aan de huiskavel van [eiser] grenzende percelen zijn en worden infrastructurele werken uitgevoerd. Op de percelen gelegen ten zuidoosten van de huiskavel zijn woningen gerealiseerd. Onderdeel daarvan was onder andere het graven van een sloot ten noordwesten en ten noordoosten van de huiskavel. Deze werkzaamheden zijn kort na aanvang stopgezet nadat [eiser] heeft meegedeeld dat bij de werkzaamheden trillingen zijn ontstaan en hij niet langer toestemming gaf om de werkzaamheden uit te voeren. Hierop hebben deskundigen diverse onderzoeken verricht ter zake van de hydrologische situatie van de huiskavel, een vooropname van de situatie op het perceel en van de panden aan [adres] , alsmede een bouwkundige opname van de opstallen aan [adres] .

2.3. Vervolgens heeft [eiser] de Gemeente en het Consortium in rechte betrokken en – kort samengevat – gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat de Gemeente toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst op grond waarvan de Gemeente ongeveer 10 hectare landbouwgrond aan de [adres] heeft verkregen van de moeder van [eiser] en dat de Gemeente en het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld. Verder heeft [eiser] gevorderd dat de Gemeente en het Consortium hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 oktober 2014 de diverse vorderingen afgewezen, waarna [eiser] in hoger beroep is gegaan.

2.4. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) heeft bij tussenarrest van 12 januari 2016 overwogen dat de vorderingen van [eiser] jegens de Gemeente op basis van voornoemde overeenkomst niet voor toewijzing in aanmerking komen. Ten aanzien van de vorderingen jegens de Gemeente en het Consortium op basis van de gestelde onrechtmatige overlast en schade heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de benoeming van een deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.

2.5. Nadat partijen zich bij akte hadden uitgelaten over de te stellen vragen en de te benoemen deskundige, heeft het hof bij tussenarrest van 27 maart 2018 [deskundige 1] B.V. (hierna: [deskundige 1] ) als deskundige benoemd. Ten aanzien van het onderwerp schade en de daarover voorgestelde vraag heeft het hof als volgt geoordeeld:

“6.10. [eiser] stelt voorts de volgende vraag voor:

Welke schade heeft [eiser] geleden als gevolg van de (water)overlast en op welk bedrag kan deze schade becijferd worden?;

6.10.1. Het hof is voornemens een deskundige op het gebied van de waterhuishouding aan te zoeken. Als regel zal deze niet gespecialiseerd zijn in schadebegrotingen als die waarop deze vraag ziet. Bovendien verkeert de zaak thans nog pas in het stadium van het beoordelen van de gedragingen van de Gemeente en/of het Consortium. [eiser] heeft (dan ook) slechts vergoeding van schade, op te maken bij staat gevorderd. De voorgestelde vraag zal dus niet worden gesteld.”

2.6. [deskundige 1] heeft op 26 november 2021 het definitieve rapport van het deskundigenonderzoek wateroverlast en trillingen opgeleverd. [eiser] heeft bij memorie na deskundigenbericht zijn eis gewijzigd en vorderde – samengevat – primair hoofdelijke veroordeling van de Gemeente en het Consortium tot betaling van € 9.949.380,66 te vermeerderen met rente en subsidiair schadevergoeding op te maken bij staat. Uitgaande van het deskundigenbericht en de toelichting daarop is het hof bij eindarrest van 17 januari 2023 (hierna: het arrest) – voor zover in de onderhavige procedure van belang – tot het volgende oordeel gekomen: Wijziging van de waterloop en de hoeveelheid water (…)

20.22. Zoals het hof in het tussenarrest van 27 maart 2018 (rov. 6.5.4) heeft overwogen zijn niet enkel ophogingen aan de orde, maar ook andere infrastructurele werken. Daarbij gaat het in het bijzonder ook om het dempen, afdammen en/of aanleggen van sloten, het (volgens [eiser] ) blokkeren of ongedaan maken van bestaande drainage, en het aanleggen van riolering en (andere) drainage. Het hof heeft in dit verband vragen 4, 5 en 6 aan [deskundige 1] gesteld. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat er sprake is van grondwaterstijging als gevolg van verlies van drainage, in combinatie met de ophogingen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon] toegelicht dat het verlies van drainage in feite doorslaggevend was voor het ontstaan van de wateroverlast op het perceel van [eiser] . Dit heeft plaatsgevonden vanaf het begin van de infrastructurele werkzaamheden, toen de Poproute werd aangelegd in 2007. Het hof acht het deskundigenbericht wat het verlies van drainage betreft overtuigend. [deskundige 1] heeft haar bevindingen daarover voldoende onderbouwd.

20.23. Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de waterloop en de hoeveelheid afstromend water door de infrastructurele werken ter plaatse zijn gewijzigd. Aan dit vereiste voor het vaststellen van onrechtmatige hinder is derhalve voldaan.

Wateroverlast (…)

20.26. Gezien de informatie die het hof daarover beschikt, valt de wateroverlast die [eiser] heeft ondervonden op zijn woonkavel als ernstig te kwalificeren. De aard en de omvang daarvan overstijgt ver het niveau van hinder dat men normaliter heeft te dulden (vgl. rov. 6.6 van het tussenarrest van 27 maart 2018). De Gemeente en het Consortium hebben hiertegen onvoldoende ingebracht. Zoals hierna zal blijken, zal het hof mede op grond hiervan concluderen dat er in dit geval sprake is van onrechtmatige hinder. (…)

Trillingen (…)

20.31. Het hof leidt uit het deskundigenbericht af dat de kans zodanig klein is dat de schade van [eiser] is veroorzaakt door trillingen dat deze niet kan bijdragen aan het oordeel dat de Gemeente en/of het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] . In de reactie van [eiser] op de antwoorden van de deskundige op de vragen 15 tot en met 19 in zijn memorie na deskundigenbericht ziet het hof geen aanleiding hierover anders te oordelen. Anders dan [eiser] stelt, blijkt uit het deskundigenbericht juist niet dat de werkzaamheden van de Gemeente en/of het Consortium hebben geleid tot trillingen met als gevolg schade.

Causaal verband

20.32. Tussen partijen is ook in geschil of de hydrologische ingrepen de wateroverlast en de schade van [eiser] (kunnen) hebben veroorzaakt. Op basis van het deskundigenbericht van [deskundige 1] kan worden geconcludeerd dat er wel sprake is van causaal verband (zie ook hiervoor onder rov. 20.20 – 20.26). Het hof verwijst in het bijzonder naar hoofdstuk 9. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof [persoon] hierover bevraagd, mede in het licht van betwisting van het causaal verband door de Gemeente en het Consortium. [persoon] heeft desgevraagd bevestigd dat de wateroverlast en de schade van [eiser] zijns inziens zijn veroorzaakt door de ingrepen . (…)

20.35. Al met al heeft het hof op dit punt geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van [deskundige 1] . Zonder de hydrologische ingrepen zou de schade van [eiser] door wateroverlast zich niet hebben voorgedaan, althans niet op de manier en in de mate als dat het geval was. Het hof zal daarom aannemen dat het vereiste causaal verband (het conditio sine qua non-verband) aanwezig is om de Gemeente en het Consortium aansprakelijk te houden in dezen. (…)

20.38. Zoals door [eiser] gevorderd (vordering VI), zal het hof dan ook in het dictum van dit arrest voor recht verklaren dat de Gemeente en het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] . Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien rechtvaardigt naar het oordeel van het hof ook dat de Gemeente en het Consortium hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser] . Als het Consortium ingang had willen doen vinden dat niet alle geïntimeerden aansprakelijk kunnen worden gehouden, had zij openheid van zaken moeten geven over de betrokkenheid van de geïntimeerden afzonderlijk bij de ontwikkeling van Mortiere in [plaats] . Dat heeft zij evenwel niet gedaan. (…)

20.40. De Gemeente en het Consortium hebben gemotiveerd weersproken dat de schade in dit geval op deze wijzen kan worden begroot. Het hof merkt op dat het bewust – zie rov. 6.10.1 van het tussenarrest van 27 maart 2018 – geen vragen aan de deskundige [deskundige 1] heeft gesteld over de schadebegroting omdat [eiser] aanvankelijk slechts verwijzing naar de schadestaat heeft gevorderd (de eiswijziging dateert van na het deskundigenbericht). [deskundige 1] heeft in haar deskundigenbericht aanbevolen om een team van drie bouwkundige experts (een expert namens eiser, een expert namens verweerder en een onafhankelijke expert die voorzitter is en de rapportage opstelt, in overleg met de overige experts) samen te stellen om de financiële consequenties van de bouwkundige schade te bepalen (hoofdstuk 9, zie 9.7 vierde gedachtestreepje). Dit hebben [eiser] , de Gemeente en/of het Consortium (vooralsnog) niet gedaan.

20.41. Gezien het vorenstaande kan op basis van de thans ter beschikking staande gegevens de schade van [eiser] niet, ook niet gedeeltelijk, worden begroot. Nu de bouwkundige schade niet vast staat, geldt dit ook voor gederfd woongenot en immateriële schade. De primaire vordering tot betaling door de Gemeente en het Consortium van een concreet schadebedrag (vordering I) kan dus niet worden toegewezen. Nu de mogelijkheid van schade wel aannemelijk is, kan de subsidiair gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure (vordering II) wel worden toegewezen. Dit zal het hof ook hierna in het dictum van dit arrest doen. Vaststaat immers dat vanaf 2007 (infrastructurele) werkzaamheden hebben plaatsgevonden die tot ernstige wateroverlast op het perceel van [eiser] hebben geleid, terwijl maatregelen om dit tegen te gaan pas in 2020 en nog niet volledig zijn uitgevoerd. De door [eiser] gevorderde schade wegens gederfde ontwikkelingskansen acht het hof niet toewijsbaar. In het bijzonder heeft [eiser] het causaal verband (het condicio sine qua non-verband en de toerekening ex artikel 6:98 BW) onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Gemeente en het Consortium. In de schadestaatprocedure dient het primair te gaan om de schade ter zake van de opstallen van [eiser] . In die procedure kan eventueel ook nader worden onderzocht of en zo ja in hoeverre in verband met concrete door [eiser] te stellen schadeposten er sprake is van eigen schuld van [eiser] (artikel 6:101 BW), in die zin dat hij niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan of anderszins als door de Gemeente en het Consortium betoogd.”

2.7. Resumerend heeft het hof in zijn arrest van 17 januari 2023 voor recht verklaard dat de Gemeente en het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] . Daarnaast heeft het hof de Gemeente en het Consortium hoofdelijk veroordeeld schadevergoeding aan [eiser] te voldoen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de regels van de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.

2.8. De Gemeente heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 juni 2024 het cassatieberoep verworpen op grond van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Het Consortium heeft geen cassatieberoep ingesteld.

2.9. Bij dagvaarding van 7 november 2023 zijn de Gemeente en het Consortium door [eiser] in de onderhavige procedure betrokken met het oog op het becijferen van de door [eiser] gestelde schade in de schadestaatprocedure.

3 Het geschil

3.1. [eiser] vordert (na wijziging van eis) om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,

I. de Gemeente en het Consortium hoofdelijk te veroordelen aan [eiser] te voldoen een bedrag ter hoogte van € 3.971.188,00, te vermeerderen met de kosten voor het leggen van conservatoir beslag à € 1.734,27 en de wettelijke rente vanaf 29 juli 2013 tot de dag der algehele voldoening; II. de Gemeente en het Consortium te veroordelen in de kosten van het geding.

3.2. [eiser] heeft zijn hoofdvordering als volgt opgebouwd:

3.3. De Gemeente en het Consortium voeren verweer. De Gemeente en het Consortium concluderen dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiser] in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Inleiding

4.1. Een schadestaatprocedure zoals de onderhavige is een procedure waarin de vaststelling van de inhoud en de omvang van de in de hoofdprocedure vastgestelde verplichting tot schadevergoeding aan de orde is. De grondslag van die verplichting dient bij uitsluiting in de hoofdprocedure te worden vastgesteld (HR 30 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2383). In een schadestaatprocedure is de rechter vervolgens gebonden aan de beslissingen die de rechter in de hoofdprocedure over de aansprakelijkheid heeft genomen (HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1975). In de onderhavige schadestaatprocedure dient de rechtbank daarom uit te gaan van hetgeen het hof in het arrest van 17 januari 2023 daarover heeft overwogen en beslist. Dat betekent dat de rechtbank in elk geval uitgaat van het oordeel van het hof dat de Gemeente en het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] als gevolg daarvan geleden schade.

4.2. In de schadestaatprocedure dient de rechter, met inachtneming van de beperking dat eindbeslissingen uit de hoofdzaak in beginsel bindend zijn, vervolgens te oordelen over de inhoud en omvang van de verplichting tot schadevergoeding. Daarbij kan onder meer aan de orde komen de vraag welke concrete schade zich voordoet en of ten aanzien van concrete schadeposten causaal verband bestaat (in de zin van condicio sine qua non-verband en de toerekening naar redelijkheid, artikel 6:98 BW). Daarbij kan ook gekeken worden naar de vraag of er redenen zijn om de omvang van de vergoedingsplicht te verminderen, bijvoorbeeld wegens eigen schuld (artikel 6:101 BW) of voordeelstoerekening (artikel 6:100 BW).

4.3. Voor zover over de inhoud en strekking van het oordeel in de hoofdprocedure onduidelijkheid bestaat, dient de rechter in de schadestaatprocedure de uitspraak in de hoofdprocedure uit te leggen (HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1083).

4.4. In het licht van deze uitgangspunten gaat de rechtbank in op de standpunten van partijen ten aanzien van (i) het causaal verband, (ii) de mate van eigen schuld alsmede (iii) de omvang van de geleden schade. Voorts gaat de rechtbank in op (iv) de door [eiser] aangevoerde schade uit hoofde van winstafdracht.

Schade en causaal verband

4.5. Tussen partijen is in geschil of het hof in de hoofdprocedure al heeft beslist over de aanwezigheid van schade als gevolg van het door het hof vastgestelde onrechtmatig handelen. De Gemeente en het Consortium hebben daarover aangevoerd dat het hof de aanwezigheid van schade niet heeft vastgesteld, maar (in rov. 20.41) slechts de mogelijkheid van schade aannemelijk heeft geoordeeld. Zij gaan er daarmee echter aan voorbij dat het hof er in het arrest wel degelijk van uit is gegaan dat [eiser] schade heeft geleden, hetgeen voor de vestiging van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad ook vereist is. Met de overweging van het hof dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is, heeft het hof (slechts) bedoeld uit te drukken dat [eiser] had voldaan aan zijn (minimale) stelplicht om verwijzing naar de schadestaatprocedure mogelijk te maken.

4.6. De Gemeente en het Consortium hebben verder aangevoerd dat het causaal verband tussen het door het hof vastgestelde onrechtmatig handelen en de door [eiser] gestelde schade nog niet is vastgesteld. De Gemeente heeft daarbij onder meer verwezen naar rov. 20.41 van het arrest van het hof en de daarin opgenomen overweging “In het bijzonder heeft [eiser] het causaal verband (het condicio sine qua non-verband en de toerekening ex artikel 6:98 BW) onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Gemeente en het Consortium”. [eiser] heeft daarentegen terecht aangevoerd dat deze overweging geen betrekking heeft op de door hem in deze procedure gevorderde schadevergoeding. Met deze overweging heeft het hof namelijk gedoeld op de vordering van [eiser] wegens gederfde ontwikkelingskansen, hetgeen blijkt uit de daaraan voorgaande zin. Die vordering vormt geen onderdeel van onderhavige procedure.

4.7. Dit betekent echter niet dat het hof heeft vastgesteld dat er causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van de Gemeente en het Consortium en de bouwkundige schade en daarmee samenhangende (gevolg)schade, waarvan [eiser] thans vergoeding vordert. Zoals uit de overwegingen van het hof blijkt, stond de bouwkundige schade ten tijde van de hoofdprocedure nog niet vast en daarmee dus ook niet dat sprake was van gederfd woongenot en immateriële schade. Er kon dus ook niet worden vastgesteld of de nu aangevoerde schadeposten als gevolg van de schadeveroorzakende gebeurtenis konden worden toegerekend, dan wel of die schadeposten (ook) een andere oorzaak hadden, zoals handelen of nalaten van [eiser] zelf. Of en, zo ja, in hoeverre dat het geval is, dient dan ook nog in deze procedure te worden vastgesteld.

4.8. Het hof heeft wel, zoals blijkt uit rov. 20.32 en 20.35, het voor de vestiging van aansprakelijkheid noodzakelijke causaal verband vastgesteld. Dat causaal (condicio sine que non) verband is het uitgangspunt voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van de vorderingen in deze procedure. Het hof heeft in dat verband overwogen dat sprake is van door de Gemeente en het Consortium veroorzaakte “wateroverlast” die [eiser] op zijn perceel heeft ondervonden en “schade”. Nu uit het arrest niet eenduidig volgt om welke “wateroverlast” en “schade” het hierbij gaat, zal de rechtbank dit door uitleg moeten vaststellen. Het hof heeft in rov. 20.40 expliciet verwezen naar hoofdstuk 9 van het rapport van [deskundige 1] . De rechtbank neemt daarom voor de uitleg van het arrest tot uitgangspunt hetgeen [deskundige 1] in dat hoofdstuk over de “wateroverlast” en de “schade”, als ook de relatie daartussen, heeft opgenomen.

4.9. In hoofdstuk 9 gaat [deskundige 1] in op de schade van [eiser] als gevolg van de verhoogde grondwaterstand. [deskundige 1] legt (in par. 9.2) uit dat in haar rapport (alleen) de bodemkundige/hydrologische aspecten van de schade(oorzaak)aan de orde komen en dat de bouwkundige aspecten en de financiële consequenties door (een) gespecialiseerde bouwkundige expert(s) moeten worden vastgesteld. Vervolgens schrijft [deskundige 1] “De bouwkundige expertise en de bodemkundige/hydrologische expertise ontmoeten elkaar op het vraagstuk van de mogelijke aantasting van de fundering zoals die in de loop van de tijd is opgetreden, als mogelijke oorzaak van de schade”. In par. 9.3 legt [deskundige 1] uit dat een fundering op staal, zoals bij de opstallen van [eiser] , in principe gevoelig is voor zettingen als gevolg van fluctuaties van de grondwaterstanden, maar dat de meest kritische periode een periode van vijf jaar na de bouw is, omdat de zetting van de bodem in de loop van de tijd afneemt en hierna heel beperkt is. De constructie zal zich op de zetting van de bodem aanpassen, waardoor ook het risico op schade in de loop der tijd afneemt. Volgens [deskundige 1] was er in het geval van de opstallen van [eiser] , voor aanvang van de werkzaamheden in de omgeving rond 2007, een evenwichtssituatie ontstaan waarin er zonder verandering van de omgevingscondities weinig verandering te verwachten viel. In par. 9.4 concludeert [deskundige 1] dat zich in de periode 1985-2007 slechts een beperkte peilstijging heeft voorgedaan en dat een maaivelddaling en dus zettingen in deze periode niet van belang zijn. In par. 9.5 stelt [deskundige 1] vast dat er na aanvang van de werkzaamheden bouwrijp maken rond 2007 wel een duidelijk wijziging is opgetreden in de evenwichtssituatie, namelijk in de vorm van een verhoging van de grondwaterstijging in het gebied. Deze grondwaterstijging heeft er volgens [deskundige 1] toe geleid dat de grond onder de fundering van [eiser] minder draagkracht kreeg, met een toename van het risico op schade tot gevolg. De verhoogde grondwaterstand had tevens tot gevolg dat de kelder onder de woning van [eiser] wil gaan “opdrijven”, waardoor er extra spanningen in de constructie ontstaan die tot schade kunnen leiden.

4.10. Uit een en ander leidt de rechtbank af dat de “wateroverlast” bestaat uit de grondwaterstijging en de “schade” waarvoor de Gemeente en het Consortium aansprakelijk zijn uit (de gevolgen van) de verminderde draagkracht van de fundering van de opstallen van [eiser] en het “opdrijven” van de kelder onder de woning, ontstaan door die grondwaterstijging. De concrete en verdere gevolgen van die verminderde draagkracht en het opdrijven van de kelder, dus de aard, omvang en financiële consequenties van deze schade, dienen in deze procedure te worden vastgesteld.

4.11. De discussie tussen partijen gaat in dat verband onder meer over de vraag in hoeverre er bij de vaststelling van toerekenbare schade ruimte is om rekening te houden met andere fluctuaties in de grondwaterstand, dan die welke door de werkzaamheden van de Gemeente en het Consortium zijn veroorzaakt, als alternatieve schadeoorzaak. De Gemeente en het Consortium hebben in dit verband onder meer verwezen naar het in hun opdracht opgestelde rapport van [deskundige 2] van 12 februari 2024. De rechtbank is echter van oordeel dat die vraag niet meer ter beantwoording voorligt. Uit het rapport van [deskundige 1] , dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen (zie rov. 20.34), volgt immers dat er zich, afgezien van in de eerste vijf jaar na de bouw, geen hydrologisch relevante omstandigheden hebben voorgedaan die een oorzaak voor schade zouden kunnen zijn. Dat brengt mee dat bij de bepaling van omvang van de (zettings)schade die niet voor vergoeding in aanmerking komt, alleen eventuele zettingsschade uit de periode van vijf jaar na de bouw van de opstallen, relevant is. Die schade kan niet aan het handelen van de Gemeente en het Consortium worden toegerekend. Daarbij geldt dat het voor rekening en risico van de Gemeente en het Consortium komt als die zettingsschade nu niet meer kan worden vastgesteld, aangezien er geen vooropname is gemaakt om de bestaande schade aan de opstallen van [eiser] vóór de hydrologische ingrepen vast te leggen (zie rov. 20.8, 20.9 en 20.34 van het arrest). In aanvulling op het voorgaande geldt dat bij de vaststelling van toerekenbare schade wel rekening dient te worden gehouden met andere mogelijke (niet aan de Gemeente en het Consortium toerekenbare) oorzaken van schade, zoals aan de constructie inherente gebreken.

Eigen schuld van [eiser]

4.12. De Gemeente en het Consortium doen een beroep op eigen schuld van [eiser] . Volgens De Gemeente en het Consortium heeft [eiser] bijgedragen aan het ontstaan van de schade en/of heeft [eiser] zijn schadebeperkingsplicht geschonden.

4.13. De Gemeente en het Consortium stellen allereerst dat [eiser] rondom zijn opstallen het terrein heeft opgehoogd, wat – samengevat – gevolgen heeft gehad voor het vervormingsgedrag van de funderingen van de opstallen. Verwezen wordt naar het rapport van [deskundige 2] van 12 februari 2024 waarin staat dat op een onbekend moment tussen 2007 en 2014 een terreinophoging rondom de woning en schuur heeft plaatsgevonden.

4.14. Het hof heeft [deskundige 1] de vraag gesteld of rondom de huiskavel van [eiser] ophogingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van 2005 en, zo ja, op welke percelen of perceelsgedeelten. [deskundige 1] heeft deze vraag (op p. 73) als volgt beantwoord: “Ten aanzien van de huiskavel van [eiser] kan onderscheid worden gemaakt in het perceel waarop de gebouwen staan (het woonperceel) en het naastliggende graslandperceel aan de zuidoostkant. Het graslandperceel van [eiser] is opgehoogd.” De rechtbank leidt hieruit af dat op het woonperceel van [eiser] en dus (direct) rondom de opstallen geen ophoging heeft plaatsgevonden. In antwoord op voornoemde vraag heeft [deskundige 1] namelijk niet geantwoord dat het woonperceel is opgehoogd. Dit sluit aan bij hetgeen [deskundige 1] op p. 27 van haar rapport heeft geschreven, namelijk dat uit de deelfiguren (op p. 26) blijkt dat de maaiveldhoogten rond (onderstr. rb) het woonperceel van [eiser] zijn opgehoogd. De rechtbank gaat, in aansluiting bij wat het hof over de waardering van het deskundigenrapport van [deskundige 1] heeft overwogen onder rov. 20.10 t/m 20.19 van het arrest, uit van de betrouwbaarheid van het rapport van [deskundige 1] en gaat daarbij voorbij aan het rapport van [deskundige 2] . Het lag op de weg van de Gemeente en het Consortium om aan te geven waarom [deskundige 2] in tegenstelling tot [deskundige 1] wél tot de conclusie is gekomen dat het woonperceel van [eiser] is opgehoogd. Dat hebben zij niet gedaan.

4.15. De Gemeente stelt verder dat [eiser] een contraproductieve maatregel heeft genomen door slecht functionerende drainage aan te leggen. In het rapport van [deskundige 2] van 12 februari 2024 staat (op p. 33): ”De drains liggen volgens onze informatie niet diep genoeg (…). Hierdoor zijn ze niet erg effectief in het naar beneden halen van de hoogste grondwaterstanden”. Uit deze onderbouwing maakt de rechtbank op dat de maatregel volgens [deskundige 2] “niet erg effectief” is. Door [deskundige 2] wordt niet geconcludeerd dat het aanleggen van de drainage een contraproductieve maatregel is. Tegen deze achtergrond is de stelling van de Gemeente onvoldoende onderbouwd.

4.16. De Gemeente en het Consortium verwijten [eiser] daarnaast dat hij vanaf 2013 niet heeft meegewerkt aan de diverse voorgestelde maatregelen. In het rapport van [deskundige 2] van 4 maart 2013 staat dat het aanbrengen van drainage aan de zuidoost- en zuidwestzijde in een cunet is aanbevolen. Daarnaast is het aanbrengen van een sloot aan de noordwest- en een sloot aan de noordoostzijde van het perceel aanbevolen. Deze maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Twee maatregelen die (nog) niet zijn uitgevoerd, zijn het verlagen van de duiker onder de oprit en het plaatsen van een grindkoffer.

4.17. De rechtbank stelt op basis van paragraaf 5.4 van het rapport van [deskundige 1] vast dat de sloot aan de noordwestzijde en de sloot aan de noordoostzijde aangebracht in 2020 de grondwaterstand hebben verlaagd, maar niet dusdanig dat de situatie van vóór de werkzaamheden geheel is teruggebracht. Hieruit blijkt dat het handelen van [eiser] , door niet mee te werken aan het aanbrengen van de sloten in 2013, ten dele heeft bijgedragen aan de instandhouding van de verhoging van de grondwaterstand. Echter, dit handelen vormt in de verhouding tussen [eiser] , en de Gemeente en het Consortium geen reden de schadevergoedingsplicht van de Gemeente en het Consortium te verminderen. De Gemeente en het Consortium waren verplicht bijzondere zorg te betrachten om te voorkomen dat [eiser] schade zou lijden. Dat houdt in dat de Gemeente en het Consortium vóór de aanvang van en tijdens de duur van de werkzaamheden behoorden te onderzoeken of en in hoeverre de onderhavige werkzaamheden mogelijkerwijs gevolgen hadden die zouden kunnen leiden tot het ontstaan van schade voor [eiser] (zie rov. 20.6 van het arrest). Pas in 2013 hebben de Gemeente en het Consortium – nadat [eiser] zich meldde vanwege overlast – onderzoek laten verrichten naar welke maatregelen zouden moeten worden genomen. Dit late en niet proactieve handelen van de Gemeente en het Consortium maakt dat het [eiser] niet kan worden verweten dat hij niet heeft meegewerkt aan voornoemde maatregelen. Het is naar het oordeel van de rechtbank in dat licht niet billijk om de in deze omstandigheden ontstane schade causaal toe te rekenen aan het niet meewerken aan de voorgestelde maatregelen.

4.18. Ten aanzien van de andere maatregelen overweegt de rechtbank dat volgens [deskundige 1] onvoldoende duidelijk is of met het ontwerp van de maatregelen het beoogde effect wordt bereikt (zie ook rov. 20.27 van het arrest). De situatie van omstreeks 2005 wordt volgens [deskundige 1] (op p. 79) niet of niet geheel teruggebracht. De Gemeente en het Consortium verwijzen in dit verband naar het rapport van STAB van 7 november 2022. De rechtbank neemt het rapport van [deskundige 1] echter als uitgangspunt. STAB heeft zelf geen (technisch) onderzoek gedaan (zie rov. 20.17 van het arrest). Gelet hierop hebben de Gemeente en het Consortium te weinig gesteld om tot de conclusie te komen dat het weigeren van [eiser] om aan deze maatregelen mee te werken tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht wegens eigen schuld moet leiden.

4.19. De Gemeente en het Consortium verwijten [eiser] tot slot dat hij zelf onvoldoende maatregelen heeft getroffen. Gelet op de hoedanigheid van partijen en de toestand waarin [eiser] is gebracht door de Gemeente en het Consortium lag het niet op de weg van [eiser] om zelf maatregelen te treffen. De Gemeente en het Consortium hebben daarnaast onvoldoende onderbouwd welke specifieke maatregelen [eiser] redelijkerwijs had kunnen nemen. Bovendien heeft [eiser] volgens het rapport van [deskundige 1] (op p. 77) eind 2012/begin 2013 aanvullende drainage aangebracht waardoor de grondwaterstijging met 10 cm is verlaagd. Het is dus niet zo dat [eiser] in het geheel geen maatregelen heeft getroffen.

4.20. Resumerend betekent het voorgaande dat het beroep op eigen schuld alsmede de schadebeperkingsplicht wordt afgewezen.

Omvang van de schade van [eiser]

4.21. Tussen partijen is de omvang van de schade van [eiser] in geschil. [eiser] stelt dat zijn schade van dien aard is dat de opstallen moeten worden gesloopt. Vervolgens moet volgens [eiser] de grond van het woonperceel met één meter worden opgehoogd, omdat anders het woonperceel het laagste punt van de omgeving blijft, wat voor wateroverlast zorgt. Hierna kunnen de opstallen worden herbouwd. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de opstallen moeten worden gesloopt en herbouwd, verwijst [eiser] naar het rapport van Faktor Civil Engineering B.V. (hierna: Faktor) van 13 maart 2024 en Bouwraadhuis van 12 maart 2024. Faktor adviseert de opstallen te slopen en opnieuw met een paalfundering op te bouwen, omdat hiermee een duurzame en financieel realistische oplossing wordt bereikt. Bouwraadhuis concludeert dat de opstallen niet meer van voldoende kwaliteit zijn om tot algeheel herstel over te gaan en daarom moeten worden gesloopt.

4.22. De kosten voor het slopen, verhogen van de grond, herbouwen, afbouwen en inrichten zijn volgens [eiser] in totaal € 2.717.233,30 inclusief btw (€ 72.600,00 + € 311.236,30 + € 2.208.387,00 + € 125.000,00). De sloopkosten zijn onderbouwd met offertes van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). De kosten voor het ophogen van de grond zijn onderbouwd met een offerte van [bedrijf 2] . De afbouw- en inrichtingskosten zijn geschat door [eiser] . De herbouwkosten zijn onderbouwd met een offerte van [bedrijf 3] v.o.f.

4.23. [eiser] stelt verder dat hij gezien het slopen en herbouwen ongeveer 24 maanden zijn inboedel, voertuigen, gereedschappen en inventaris ergens anders moet opslaan, zelf ergens anders moet verblijven en twee keer moet verhuizen. De opslagkosten en de kosten om ergens anders te verblijven zijn volgens [eiser] in totaal € 96.000,00 (dus € 4.000,00 per maand). De verhuiskosten zijn volgens [eiser] € 15.000,00.

4.24. De Gemeente en het Consortium betwisten dat de opstallen van [eiser] moeten worden gesloopt en opnieuw moeten worden herbouwd. De Gemeente en het Consortium voeren aan dat het herstellen van de schade plaats kan vinden door middel van herstelbouw. Zij verwijzen naar het rapport van [deskundige 2] van 12 februari 2024. In dit rapport wordt (op p. 8) uitgegaan van een esthetische aanpak aangezien niet is vastgesteld dat er sprake is van constructieve schade. De kosten hiervoor zijn volgens hetzelfde rapport in totaal € 96.774,00 exclusief btw. Als de opstallen wél moeten worden gesloopt en herbouwd, zijn de kosten volgens het rapport van [deskundige 2] in totaal € 1.071.166,00 exclusief btw. Dit is inclusief de afbouw- en inrichtingskosten. De Gemeente en het Consortium betwisten verder dat het woonperceel van [eiser] moet worden opgehoogd. Zij voeren aan dat ophoging van het woonperceel niet noodzakelijk is om de wateroverlast te doen stoppen. Dat volgt volgens hen ook uit het rapport van [deskundige 2] .

4.25. De Gemeente en het Consortium betwisten verder dat de sloop en herbouw 24 maanden gaat duren. Daarnaast betwisten zij de omvang van deze kosten zoals die door [eiser] zijn begroot.

4.26. De rechtbank heeft gelet op het partijdebat en het rapport van [deskundige 1] behoefte aan voorlichting door een deskundige. De rechtbank is, gelet op hetgeen in rov. 4.11 is overwogen over mogelijk alternatieve schadeoorzaken, van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouwkunde. Weliswaar spreekt [deskundige 1] over een team van drie bouwkundige experts, maar dit ziet ook op de partijdeskundigen (een bouwkundige namens [eiser] en een bouwkundige namens de Gemeente en het Consortium). Daarbij merkt de rechtbank op dat de te benoemen deskundige moet uitgaan van de gegevens en conclusies uit het rapport van [deskundige 1] en hetgeen in dit vonnis is overwogen. Partijen krijgen vanzelfsprekend de gelegenheid om opmerkingen te maken en verzoeken in te dienen bij de deskundige.

4.27. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de volgende vragen aan de deskundige moeten worden gesteld:

  1. Waaruit bestaat de bouwkundige schade aan de opstallen van [eiser] ?

  2. Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van zetting(en) in de eerste vijf jaar na de bouw en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?

  3. Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van (wijzigingen in) de constructie zelf, dus los van omgevingsfactoren en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?

  4. Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van het feit dat door de grondwaterstijging na 2007, zoals [deskundige 1] heeft vastgesteld, de draagkracht van de fundering is verminderd en de kelder is gaan “opdrijven” en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?

  5. Welke werkzaamheden zijn nodig om de in vraag 4 bedoelde schade aan de opstallen van [eiser] te herstellen en verdere schade te voorkomen? Hoeveel tijd is daar mee gemoeid en wat zijn de daarmee samenhangende kosten?

  6. Indien het noodzakelijk is om, voor het herstel van die schade, de opstallen, of een van de opstallen, van [eiser] te slopen:

a. Wat zijn de sloopkosten? b. Moet de grond van het woonperceel worden verhoogd? Zo ja, met hoeveel meter en welke kosten brengt dit met zich? c. Wat zijn de kosten voor herbouw van dezelfde opstallen, inclusief gelijke bestrating, tuinaanleg, en afbouw en inrichtingskosten? d. Hoeveel tijd zal het slopen en herbouwen van de opstallen in beslag nemen?

  1. Komt [eiser] , mede gezien de bouwjaren van de opstallen, na herstel in voornoemde zin in een financieel betere positie te verkeren? Zo ja, op welk bedrag kan dit worden gewaardeerd?

  2. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?

4.28. Gelet op het feit dat de Gemeente en het Consortium onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] , ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de Gemeente en het Consortium moeten worden betaald. In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.

4.29. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.

4.30. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover en over de voorgestelde vragen bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren. Winstafdracht

4.31. Volgens vaste rechtspraak (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1674 en HR 25 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1071) is de hoofdprocedure bedoeld om te bepalen op welke grond de verplichting tot schadevergoeding rust. Dit betekent dat in de schadestaatprocedure alleen die schadeposten behandeld kunnen worden die voortvloeien uit de schadevergoedingsgrondslag die in de hoofdprocedure is vastgesteld.

4.32. [eiser] vordert een bedrag van € 975.000,00 op grond van winstafdracht. Deze vordering houdt volgens [eiser] direct verband met onrechtmatig overheidshandelen en de verschillende procedures die [eiser] in dat verband heeft moeten voeren bij de bestuursrechter. Voor die procedures heeft [eiser] een aanspraak tot vergoeding van € 14.029,72 verkregen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit bedrag dekt echter niet de volledige kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het voeren van deze procedures. Hoewel volgens [eiser] deze kosten niet concreet gemaakt kunnen worden, vordert hij deze in onderhavige schadestaatprocedure op grond van winstafdracht.

4.33. De rechtbank wijst deze vordering af. Deze schadepost kan namelijk niet in deze schadestaatprocedure aan de orde komen. Het hof heeft in zijn arrest van 17 januari 2023 vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen omdat [eiser] als gevolg van infrastructurele werkzaamheden ernstige wateroverlast op zijn woonperceel heeft ondervonden. Op deze grond rust dus de verplichting tot schadevergoeding waarop in deze schadestaatprocedure moet worden ingegaan. Op de door [eiser] aangevoerde grond van onrechtmatige planvorming en vergunningsverlening heeft het hof niet beslist , waardoor in het kader van de onderhavige schadestaatprocedure geen uitspraak kan worden gedaan over de vordering ten aanzien van de winstafdracht op die grond.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden

4.34. Met het oog op het deskundigenbericht wordt iedere verdere beslissing aangehouden. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenbericht en het (eventuele) nadere partijdebat, zal de rechtbank oordelen over het gederfde woongenot, de immateriële schade, de herstelkosten, het beroep op voordeelstoerekening, de buitengerechtelijke kosten, de beslagkosten en de deskundigenkosten.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 19 februari 2025 om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht, zoals bedoeld in rov. 4.30,

5.2. bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,

5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mrs. De Graaf, Bosters en Akdikan en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.