ECLI:NL:RBZWB:2024:3652 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 3 juni 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11768 WOO
[eiser] , uit [plaats] , eiser
gemachtigde mr. H.H.M. Kirazli
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser op 10 december 2023 heeft ingesteld omdat de minister volgens hem niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van 14 oktober 2023.
1.1. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. M.A.G. Stolker en [naam] namens de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.1. Op grond van artikel 4.4, eerste lid, van de Woo beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen
3. Niet in geschil is dat de minister op 6 mei 2024, na het verstrijken van de in de Woo neergelegde beslistermijn, op eisers Woo-verzoek heeft beslist.
3.1. Nu de minister inmiddels op het verzoek heeft beslist is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep met betrekking tot het niet tijdig beslissen. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
Griffierecht en proceskosten
4. Omdat eiser beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing en de minister op dat moment ook nog geen beslissing had genomen, dient de minister het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
4.1. Ten aanzien van het verzoek om proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank dat eiser zich vanaf 24 april 2024 heeft laten bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener. Het beroep vanwege niet tijdig beslissen door de minister heeft eiser zelf op 10 december 2023 ingediend, zodat hier geen proceskosten voor kunnen worden toegekend.
4.2. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 7 mei 2024 geïnformeerd over de beslissing van de minister van 6 mei 2024. De gemachtigde van eiser is verzocht om binnen drie dagen bij de rechtbank aan te geven of hij het wel of niet eens is met het besluit. De gemachtigde heeft niet gereageerd op deze brief. De griffier van de rechtbank heeft op 10 en 13 mei 2024 geprobeerd telefonisch contact met de gemachtigde van eiser te krijgen. De voicemail van de gemachtigde is ingesproken waarbij de gemachtigde is verzocht om aan te geven of hij het beroep wenst te handhaven. Hierop heeft de gemachtigde van eiser ook niet gereageerd.
4.3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat het belang van de procedure uitsluitend nog is gelegen in het toekennen van een proceskosten-veroordeling en vergoeding van het griffierecht.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser nodeloos op zitting is verschenen. De rechtbank wijst erop dat de minister bij intrekking van het beroep verplicht was het betaalde griffierecht te vergoeden.
Conclusie
5. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-
draagt de minister op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. Vermunt, griffier, op 4 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.