Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2023:9613 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 november 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2023:961330 november 2023

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Middelburg

Zaaknummer: C/02/416599 / FA RK 23-5663 Datum uitspraak: 1 december 2023

Beschikking van de kinderrechter over de voorlopige voogdij

in de zaak van

De Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Den Haag, hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige], geboren in Spanje op [geboortedag] 2023, hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Etten-Leur, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),

[pleegouder 1], en [pleegouder 2], hierna te noemen de pleegouders, beiden wonende te [woonplaats] , [gemeente] .

1 Het verloop van de procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Het verzoek is mondeling behandeld op 1 december 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen een vertegenwoordigster van de Raad en de pleegouders.

2 De feiten

2.1. De minderjarige is op [geboortedag] 2023 in Spanje geboren als kind van de moeder, [naam 1], en de vader, [naam 2].

2.2. Bij (administratief) besluit van 30 augustus 2023 heeft het Directoraat-Generaal voor families en bescherming van minderjarigen van de Raad voor sociale politiek, familie en gelijkheid van de [regio] in Spanje , de voogdij over de minderjarige op zich genomen.

2.3. Genoemde overheidsinstantie heeft, na een screening van de pleegouders in Nederland, het toezicht over de minderjarige gedelegeerd aan de pleegouders.

2.4. De minderjarige verblijft sinds 21 september 2023 in Nederland bij de pleegouders. De pleegouders zijn de oom (van vaderszijde) van de minderjarige en diens partner.

2.5. Bij beschikking van 31 oktober 2023 (C/02/414121 / FA RK 23-4436) heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 12 lid 2 Brussel II-ter haar bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de minderjarige aanvaard, voor zover dit tot doel heeft om de Spaanse voogdijmaatregel naar een Nederlands equivalent om te zetten.

3 Het verzoek

3.1. De Raad verzoekt de voorlopige voogdij over de minderjarige uit spreken, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatregel is volgens de Raad dringend en onverwijld noodzakelijk om in de gezagsuitoefening over de minderjarige te voorzien.

4 De beoordeling

4.1 Bij beschikking van 31 oktober 2023 heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 12 lid 2 Brussel II-ter haar bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de minderjarige aanvaard, voor zover dit tot doel heeft om de Spaanse voogdijmaatregel naar een Nederlands equivalent om te zetten. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om op het verzoek van de Raad te beslissen. Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, zodat zij ook op grond van artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis bevoegd zou zijn om te beslissen ten aanzien van het verzoek van de Raad.

4.2. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.

4.3. Op grond van artikel 1:241 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Raad indien blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, de kinderrechter verzoeken in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige indien het dringend en onverwijld noodzakelijk is om in de gezagsuitoefening van de minderjarige te voorzien teneinde de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen.

4.4. De kinderrechter is van oordeel dat de verzochte maatregel dringend en onmiddellijk noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te kunnen behartigen. De minderjarige is op dit moment slechts drie maanden oud en is vanwege het feit dat zij verslaafd ter wereld is gekomen extra kwetsbaar. De minderjarige verblijft sinds 21 september 2023 bij de pleegouders in Nederland, terwijl de voogdij over de minderjarige op dit moment bij een instantie in Spanje ligt. Los van de afstand en de aanwezige taalbarrière, is deze Spaanse instantie niet 24/7 bereikbaar, zodat het risico bestaat dat niet meteen een beslissing over de minderjarige kan worden genomen als dat (medisch) noodzakelijk is. Om de belangen van de minderjarige goed te kunnen behartigen, is het noodzakelijk dat er in Nederland een (voorlopige) voogd(es) wordt aangesteld. De GI heeft zich bereid verklaard de voorlopige voogdij over de minderjarige op zich te nemen. Gelet hierop zal de kinderrechter het verzoek van de Raad toewijzen en de GI belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige.

4.5 Gelet op artikel 1:241 lid 4 BW vervalt deze maatregel van rechtswege na drie maanden, dus op 1 maart 2024, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een (definitieve) voorziening in het gezag over de minderjarige is verzocht.

4.6 De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5 De beslissing

De kinderrechter:

5.1. belast Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voorlopige voogdij over de [minderjarige] , geboren in Spanje op [geboortedag] 2023, welke maatregel van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op 1 maart 2024, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over de minderjarige is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist;

5.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

5.3. verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.