Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:7887 - Rechtbank Rotterdam - 21 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2024:788721 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/7510

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1.1. Met het primaire besluit van 26 juli 2024 heeft het college verzoekers aanvraag voor een briefadres afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.

1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft op 9 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een briefadres op het adres aan de [adres] in Rotterdam. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat voor een briefadres is vereist dat de aanvrager geen woonadres heeft. Verzoeker is het niet eens met de weigering van zijn aanvraag voor een briefadres. Verzoeker heeft voor de aanvraag van een briefadres al een verzoek tot hervestiging op dat adres ingediend bij het college. Dat verzoek tot hervestiging is afgewezen. Verzoeker voert aan dat daarom alleen nog de mogelijkheid resteert om een briefadres aan te vragen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang

3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet eerst bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.

4. Verzoeker voert aan zonder briefadres geen aanspraak te kunnen maken op een zorgverzekering, -toeslag en huurtoeslag. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Beoordelingskader

5. Verzoeker kan alleen een briefadres krijgen als hij geen woonadres heeft.[1] Onder ‘woonadres’ wordt verstaan:

(1) het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar zij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; (2) het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.[2]

Verder geldt dat de aanvrager bij een aanvraag voor een briefadres daarvoor alle benodigde stukken moet overleggen.[3]

Inhoudelijke beoordeling van het verzoek

6. Uit het beoordelingskader volgt dat het college verzoeker moet inschrijven met een briefadres indien hij geen woonadres heeft. Verzoeker moet daarbij aannemelijk maken dat hij geen woonadres heeft.

7. Verzoeker heeft op 8 februari 2024 een aangifte hervestiging ingediend bij het college. Het college heeft op 29 april 2024 het besluit genomen om verzoeker niet opnieuw in te schrijven in de basisregistratie personen (brp) op het adres [adres] , omdat het college de redelijke verwachting heeft dat het opgegeven adres niet het woonadres is van verzoeker. In het primaire besluit dat in deze procedure ter beoordeling voorligt heeft het college vermeld dat verzoeker merendeels verblijft op het adres [adres] in Rotterdam en zich daarom op dit adres moet inschrijven met een woonadres. Die motivering roept vragen op, in het licht van de motivering van het besluit van 29 april 2024. Het college heeft op de zitting erkend dat het primaire besluit (gelet op het eerdere besluit op het verzoek tot hervestiging) anders had moeten worden geformuleerd. Vermeld had moeten worden dat verzoeker stelt dat hij op het adres woont. Niettemin kon het college verzoekers aanvraag voor een briefadres in redelijkheid afwijzen. Verzoeker heeft immers bij zijn aanvraag voor een briefadres (van 9 juli 2024) aangegeven dat hij op het adres [adres] woont. Op de zitting heeft het college toegelicht dat er verder aanwijzingen bestaan dat verzoeker elders woont, mede omdat de partner en kinderen van verzoeker in de brp op een ander adres (buiten Rotterdam) staan ingeschreven.

8. De stelling van verzoeker dat na de afwijzing van zijn verzoek tot hervestiging slechts de mogelijkheid resteert tot het doen van een aanvraag voor een briefadres, kan niet tot de conclusie leiden dat hij in aanmerking komt voor een briefadres, ook niet op basis van de hardheidsclausule[4]. De hardheidsclausule biedt wel de mogelijkheid af te wijken van de Regeling briefadres gemeente Rotterdam, maar kan niet artikel 2.23 van de Wet basisregistratie personen (te weten dat – specifieke uitzonderingen daargelaten – slechts een briefadres wordt verstrekt indien een woonadres ontbreekt) opzijzetten[5]. Omdat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen woonadres heeft, heeft het college verzoekers aanvraag voor een briefadres terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter verwacht dat het primaire besluit in bezwaar met een aanvullende motivering in stand blijft. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een briefadres vooralsnog in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2024.

griffier voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Dit volgt uit artikel 2.23 van de Wet brp en de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder a, en 5, aanhef en onder a, van de Regeling briefadres gemeente Rotterdam 2015 (Regeling briefadres).

Artikel 1.1, aanhef en onder o van de Wet brp.

Artikel 3, derde lid, van de Regeling briefadres.

Artikel 8 van de regeling briefadres gemeente Rotterdam: Als vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze regeling zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan worden afgeweken van het bepaalde in deze regeling.

De voorzieningenrechter ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022, ECLI:RVS:2022:152.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 2.23 van de Wet brp en de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onder a, en 5, aanhef en onder a, van de Regeling briefadres gemeente Rotterdam 2015 (Regeling briefadres).

Artikel 1.1, aanhef en onder o van de Wet brp.

Artikel 3, derde lid, van de Regeling briefadres.

Artikel 8 van de regeling briefadres gemeente Rotterdam: Als vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze regeling zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan worden afgeweken van het bepaalde in deze regeling.

De voorzieningenrechter ziet steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2022, ECLI:RVS:2022:152.