Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:7503 - Rechtbank Rotterdam - 15 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2024:750315 augustus 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/7200

[verzoeker] , uit [plaatsnaam 1] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. Met het bestreden besluit van 10 mei 2024 heeft het college verzoekers aanvraag om een briefadres afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.

2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker heeft tot februari 2016 ingeschreven gestaan in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres [adres 1] . Hij heeft vanaf 2017 ingeschreven gestaan in Den Haag met een briefadres. Met het besluit van 29 juli 2024 heeft het college van de gemeente Den Haag verzoeker uitgeschreven per 7 augustus 2023. Verzoeker heeft meerdere keren een aanvraag ingediend voor een briefadres in [plaatsnaam 1] .

Waar gaat het in deze zaak om?

4. Verzoeker heeft op 26 april 2024 een aanvraag ingediend voor een briefadres op het adres [adres 2] . Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat een briefadres alleen mogelijk is als verzoeker geen woonadres heeft en uit zijn aanvraag niet blijkt dat het woonadres ontbreekt. Verzoeker is het er niet mee eens dat hij geen briefadres krijgt. Hij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij met een briefadres wordt ingeschreven in de Brp.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.

De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.

7. Verzoeker staat inmiddels niet meer ingeschreven in de Brp. Dit heeft onder meer gevolgen voor zijn ziektekostenverzekering. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Beoordelingskader

8. Verzoeker kan alleen een briefadres krijgen als hij geen woonadres heeft.

Onder ‘woonadres’ wordt verstaan: 1° het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; 2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.[1] Indien het woonadres ontbreekt, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.[2]

Waar slaapt verzoeker?

9. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij geen woonadres heeft. Verzoeker heeft bij een eerdere aanvraag van 15 februari 2024 aangegeven dat hij (indien mogelijk) verblijft op het adres [adres 2] en als dat niet mogelijk is, op het adres [adres 1] . Bij de huidige aanvraag heeft hij aangegeven dat hij feitelijk bij vrienden, familie, kennissen en medestudenten verblijft, zonder daarbij adressen te noemen. Volgens verzoeker krijgt hij van deze mensen geen toestemming om zich op de betreffende adressen in te schrijven.

10. Het college heeft op 19 juli 2024 aan verzoeker gevraagd waar hij de afgelopen twee maanden heeft overnacht en waar hij denkt tot 24 augustus 2024 te overnachten. Verzoeker heeft een overzicht gegeven met plaatsen waar hij heeft overnacht en denkt te overnachten in de periode van 26 juli tot en met 1 augustus 2024. Volgens verzoeker overnacht hij in een tentje in het Kralingse bos of in zijn auto op een parkeerplaats.

Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij niet (meer) overnacht bij andere mensen in huis. Hij slaapt in zijn tentje of in de auto.

Aanvullende informatie over het briefadres

11. Verzoeker wil met een briefadres ingeschreven worden in de Brp op het adres [adres 2] . Dit is het adres van zijn ex-echtgenote en haar 91-jarige vader. Verzoeker is mantelzorger voor deze mensen en hij is 40 uur per week bij hen in dienst op basis van een persoonsgebonden budget. Op dit adres staat ook een bedrijf geregistreerd ([naam bedrijf], een groothandel gespecialiseerd in overige bouwmaterialen en kunststof kozijnen) en ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij de bedrijfsleider van dit bedrijf is en zich bezig houdt met de administratie. Op dit adres heeft hij de beschikking over een bureautje en een computer. Volgens verzoeker woont hij niet op het adres van zijn ex-echtgenote; hij mag zich ook niet laten inschrijven op dit adres, omdat ze anders haar persoonsgebonden budget kwijtraakt.

Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe?

12. De voorzieningenrechter begrijpt dat het college het vermoeden heeft dat verzoeker mogelijk woont op het adres [adres 2] . Hij heeft dit adres immers doorgegeven bij een eerdere aanvraag, het gaat om het adres van zijn ex-echtgenote en haar vader en verzoeker heeft ter zitting toegelicht dat hij hier elke dag gedurende minimaal 8 uur verblijft en dat hij hier doucht en ook zijn eten klaarmaakt. Dit alles roept vragen op.

Aan de andere kant gaat het bij de beoordeling van de aanvraag om de vraag waar verzoeker naar redelijke verwachting gedurende de komende maanden zal overnachten. Volgens het door verzoeker ingevulde overzicht en zijn mondelinge verklaring ter zitting verwacht hij dat hij de komende maanden in een tent of zijn auto zal slapen. Als dat zo is, dan heeft hij geen woonadres en zou hij in aanmerking komen voor een briefadres. Uit de stukken blijkt dat de bewoners van de [adres 2] (zijn ex-echtgenote en haar vader) toestemming hebben gegeven voor de inschrijving van verzoeker op hun adres met een briefadres, zodat dit ook geen belemmering kan zijn. Voor zover het college twijfels heeft over de vraag of verzoeker overnacht op dit adres, kan het college nader onderzoek verrichten om te zien of er wellicht toch sprake is van een woonadres. Het is voor verzoeker namelijk ook lastig om aan te tonen dat hij ergens niet verblijft.

13. Omdat geen sprake is van een duidelijk woonadres en de belangen van verzoeker bij toewijzing van een briefadres groot zijn, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.

Dit betekent dat verzoeker in het gelijk worden gesteld. De voorlopige voorziening houdt in dat de voorzieningenrechter het college gelast verzoeker per 22 juli 2024, de datum van het verzoek om een voorlopige voorziening, in te schrijven in de Brp met een briefadres. Deze inschrijving van verzoeker in de Brp met een briefadres geldt in ieder geval totdat het college een beslissing op het bezwaar van verzoeker heeft genomen.

15. Verzoeker heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vraag die resteert, is of verzoeker zijn griffierecht terug krijgt.

Verzoeker heeft in zijn aanvraag vermeld dat hij bij vrienden, familie, kennissen en medestudenten verblijft, zonder daarbij aan te geven op welke adressen hij overnacht. Pas tijdens de zitting heeft verzoeker meer openheid van zaken gegeven over zijn verblijfplaatsen. Het is daarom aan verzoeker zelf te wijten dat hij een verzoek om een voorlopige voorziening moest indienen om een briefadres te krijgen. Verzoeker krijgt daarom het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;

  • bepaalt dat het college verzoeker dient in te schrijven met een briefadres vanaf 22 juli 2024, tot de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Dit staat in artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet brp.

Dit staat in artikel 2.23 van de Wet brp.


Voetnoten

Dit staat in artikel 1.1, aanhef en onder o, van de Wet brp.

Dit staat in artikel 2.23 van de Wet brp.