ECLI:NL:RBROT:2024:5383 - Rechtbank Rotterdam - 13 juni 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4788
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor overtredingen van de Wet dieren. Met het besluit van 13 januari 2023 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1. Met het bestreden besluit van 5 juni 2023 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Totstandkoming van het besluit
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 28 september 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.
“Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: bedrijfsleider. Op dinsdag 22 maart 2022 was ik belast met de AM-keuring op het slachthuis [eiseres] te [plaats]. Ik bevond mij bij de losbordessen toen ik in rij 6 achteraan een vermoeid/slap varken zag liggen. Het dier moest getangd en gestoken worden. Wat ik vervolgens zag was dat een man, [A], het varken bedwelmde en het daarna minuten lang liet liggen voor het naar de Jacobsladder te trekken en het op te hangen. Eerst heb ik [B], een stalmedewerker, aangesproken om [A] duidelijk te maken dat hij voort moest maken. Ik ben vervolgens zelf naar de Jacobsladder gelopen. [A] was zich van geen kwaad bewust en vroeg of het zo ok was. Het betreft een personeelslid dat in opleiding is en deze handelingen mag uitvoeren onder toezicht van iemand die wel een getuigschrift van vakbekwaamheid heeft, echter deze persoon was niet in de buurt. Na mijn dienst heb ik aan [de bedrijfsleider] gevraagd of ik de camerabeelden terug kon bekijken. Op de beelden, waarbij ik alles goed en duidelijk kon zien, heb ik gezien dat [A] het varken bedwelmde met de tang maar doordat het varken onvoldoende werd gefixeerd moest hij de tang terug opnieuw op de kop plaatsen. Er werd alleen bedwelmd op de kop. Vervolgens zag ik dat er verschillende minuten verstreken voor het varken tussen de andere varkens werd geraild en bij de steker terecht kwam. Het stun-stick interval was hierdoor zeer lang. Normaal spreekt men over seconden, maar ik zag dat het hier over minuten ging, zeker 3 tot 4 minuten. Verder was ook op de beelden te zien dat de persoon met het getuigschrift van vakbekwaamheid weg ging. De man met het getuigschrift ging weg voor de andere man begon met de fixerings- en bedwelmingshandelingen. Ik vroeg aan de chef van [eiseres], [naam], om mij de getuigschriften van vakbekwaamheid te tonen. Hij kon mij het getuigschrift van vakbekwaamheid¹ van het personeelslid met de naam [A], die ik tijdens mijn inspectie dieren zag bedwelmen, niet tonen. Er kon alleen een certificaat van instructie worden getoond, welke door [eiseres] was afgegeven op 20 december 2021. Het is toegestaan om zonder getuigschrift van vakbekwaamheid werkzaamheden te verrichten in aanwezigheid en onder rechtstreekse supervisie van een personeelslid die wel over een passend getuigschrift van vakbekwaamheid beschikt. Ik zag niet dat [A] onder supervisie van iemand werkte die wel over een passend getuigschrift beschikte. Op basis van mijn bevindingen stelde ik vast dat de dieren niet zo spoedig mogelijk na het toepassen van een eenvoudige bedwelming werden gestoken. Ik zag namelijk dat de medewerker het dier daar verschillende minuten liet liggen voor het op te hangen en tot bij de steker te duwen. Bovendien stelde ik in overleg met de exploitant van het slachthuis vast dat er personeel zonder getuigschrift van vakbekwaamheid was ingezet voor het doden van slachtdieren of het verrichten van ermee verband houdende activiteiten. Ik zag dat er niet werd voldaan aan de uitzondering aangezien de medewerker zijn werkzaamheden niet aan het verrichten was in aanwezigheid en onder supervisie van een personeelslid die wel over een passend getuigschrift beschikte. ¹ Eisen aan het getuigschrift: Getuigschrift is afgegeven door SVO-Lobex; is gedateerd 2012 of recenter; en past bij de activiteiten die verricht worden door het betreffende personeelslid”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres twee beboetbare feiten heeft gepleegd.
3.1. Beboetbaar feit 1: “De in bijlage I vermelde methode, in hoofdstuk I, tabel 2, onder nummer 1, die niet de onmiddellijke dood tot gevolg heeft, werd niet zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009
3.2. Beboetbaar feit 2: “De bedrijfsexploitanten zien er niet op toe dat de slachtactiviteiten uitsluitend worden verricht door personen die beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten overeenkomstig artikel 21 van Verordening 1099/2009.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 7, tweede lid, onder c, van Verordening 1099/2009.
3.3. Verweerder heeft vanwege samenhang tussen beide feiten volstaan met de oplegging van één boete, namelijk een boete van € 2.500,-.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert over beboetbaar feit 1 aan dat verweerder artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 verkeerd uitlegt. Voorgeschreven is dat eenvoudige bedwelming “zo spoedig mogelijk” wordt gevolgd door een methode die de dood garandeert en dat betekent niet “onmiddellijk” zoals verweerder stelt. Doel en strekking van het voorschrift is te voorkomen dat het dier weer bijkomt na eenvoudige verdoving. De reden waarom het dier niet onmiddellijk is gestoken, is niet onderzocht. Die redenen kunnen legio zijn, met name van technische aard, zoals een kort stilstaande slachtlijn. Dan is de keuze: het dier niet verdoven en nog laten lijden, of het dier alvast verdoven en in de gaten houden of het weer bijkomt om dan zo nodig na te verdoven. Door de laatste keuze te maken heeft de betrokken medewerker niet in strijd met de regelgeving gehandeld. Bovendien blijkt uit niets dat het dier voor het steken is bijgekomen of nog tekenen van leven vertoonde, aldus eiseres.
6.1. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat een medewerker een varken met een tang op de kop heeft bedwelmd en dat dit dier vervolgens na ongeveer drie tot vier minuten werd gestoken. In tabel 2 van Bijlage I van Verordening 1099/2009 is deze elektrische bedwelming middels een tang op de kop aangemerkt als een eenvoudige bedwelming. Uit artikel 4, eerste lid, van Verordening 1099/2009 volgt dat een dergelijke methode van eenvoudige bedwelming zo spoedig mogelijk gevolgd wordt door een methode die de dood garandeert, zoals (in dit geval) verbloeden. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft toegelicht is het belangrijk dat het verbloeden zo spoedig mogelijk gebeurt omdat er het risico is dat een dier weer bij bewustzijn komt. Verweerder heeft daarbij verwezen naar een werkinstructie
7. Eiseres voert over beboetbaar feit 2 aan dat verweerder artikel 21 van Verordening 1099/2009 te restrictief uitlegt. Weliswaar is vereist dat voortdurend een gediplomeerde collega aanwezig is, maar dat gaat niet zo ver dat deze gediplomeerde collega voortdurend naast de op te leiden collega staat. Als de instructies voldoende duidelijk zijn en de gediplomeerde collega tijdens het voorafgaande toezicht heeft geconstateerd dat de op te leiden collega de werkzaamheden deugdelijk verricht, mag hij gedurende korte tijd de werkplek wel verlaten of zijn aandacht richten op bijvoorbeeld administratieve werkzaamheden. De restrictieve uitleg van verweerder betekent dat de gediplomeerde collega permanent op de werkplek aanwezig moet zijn en zijn aandacht 100 procent gericht moet houden op de op te leiden medewerker waardoor het onmogelijk is zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Dat is niet de bedoeling van de regelgeving. Daarnaast wijst eiseres erop dat tijdens het voorval een stalmedewerker, [B], voor de toezichthouder direct aanspreekbaar was en dat die medewerker wel de benodigde kwalificaties had. Daarmee is ten onrechte geconcludeerd dat [A] niet onder supervisie werkte, aldus eiseres.
7.1. In artikel 7, tweede lid, onder c, van Verordening 1099/2009 staat dat het bedwelmen van dieren uitsluitend wordt verricht door personen die over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor die handeling beschikken. Niet in geschil is dat de medewerker die in dit geval het varken bedwelmde niet over een dergelijk getuigschrift beschikte. Als uitzondering op deze hoofdregel staat in artikel 21, vijfde lid, aanhef van Verordening 1099/2009 dat de bevoegde autoriteit ook voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid kan verlenen, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, waaronder de voorwaarde dat die persoon is ingeschreven voor een betreffende opleiding (onder a) en de voorwaarde dat die persoon zal werken in de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat voor de specifiek te verrichten activiteit is afgegeven (onder b). Verweerder heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt, zoals is neergelegd in artikel 5.5 van de Regeling houders van dieren.
7.2. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet is gebleken dat de medewerker die het varken bedwelmde daadwerkelijk stond ingeschreven voor een relevante opleiding. Eiseres heeft dit ook niet gesteld, laat staan met stukken onderbouwd. Reeds daarom kan een beroep van eiseres op artikel 21, vijfde lid, van Verordening 1099/2009 niet slagen. Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat de betreffende medewerker wel over een voorlopig getuigschrift beschikte, kan het beroep van eiseres niet slagen. Immers, een van de voorwaarden om met een voorlopig getuigschrift dieren te mogen bedwelmen is dat dit in aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een houder van een getuigschrift van vakbekwaamheid gebeurt. Naar het oordeel van de rechtbank concludeert verweerder terecht dat daarvan in dit geval geen sprake was. Uit het rapport van bevindingen volgt duidelijk dat er geen medewerker met een getuigschrift aanwezig was bij de bedwelming die zijn collega uitvoerde. Op zich betwist eiseres dit ook niet. Dat er wel houders van een getuigschrift in de buurt aan het werk waren is onvoldoende; daarmee is niet voldaan aan de strikte voorwaarde van artikel 21, vijfde lid, aanhef en onder b, van Verordening 1099/2009. ‘In de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van’ dient naar het oordeel van de rechtbank restrictief te worden uitgelegd. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen
8. Eiseres heeft ter zitting nog aangevoerd dat het rapport van bevindingen pas na zes maanden is opgemaakt en dat zij dit rapport pas negen maanden na de constatering onder ogen kreeg toen zij het voornemen ontving.
8.1. Weliswaar stelt eiseres terecht dat zij het rapport van bevindingen erg laat heeft ontvangen, maar de rechtbank ziet geen reden om daar gevolgen aan te verbinden. Voor zover eiseres al meent dat zij door de late toezending van het rapport in haar verdediging is geschaad, volgt de rechtbank dit niet. Op de dag van de constatering heeft de toezichthouder namelijk gesproken met de bedrijfsleider over zijn bevindingen en heeft de bedrijfsleider desgevraagd de camerabeelden en de getuigschriften van medewerkers aan de toezichthouder getoond. Blijkens het rapport heeft de toezichthouder vervolgens de bedrijfsleider mondeling een rapport van bevindingen aangezegd. Ook heeft de toezichthouder de volgende dag de bedrijfsleider en een bestuurder van eiseres per e-mail bericht dat een overtreding was geconstateerd en een rapport van bevindingen zou worden opgemaakt. Eiseres was dus al kort na de constateringen van de toezichthouder op de hoogte van de bevindingen en wist dat een boeterapport zou worden opgemaakt. Zo nodig had zij op dat moment de betreffende camerabeelden en ander bewijsmateriaal veilig kunnen stellen. Dat het rapport pas later is opgemaakt en bekendgemaakt bood ook geen reden om (anders dan eiseres meent) te veronderstellen dat de constateringen niet zo ernstig waren. Overigens had de toezichthouder eiseres al bericht dat de constateringen kennelijk ernstig genoeg waren om daarvoor een boeterapport op te stellen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de twee beboetbare feiten heeft begaan. Verweerder was bevoegd
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is dus ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden
WLZVL-017 ‘Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild in slachthuizen, versie 06, pagina 22
‘Opinion of the Scientific Panel on Animal Health and Welfare on a requestfrom the Commission related to welfare aspects of the main systems of stunning and killing the main commercial species of animals’, 15 juni 2004, EFSA
‘Stun to Stick Times (Electrical Stunning)’, april 2018, HSA
ECLI:NL:RBROT:2023:1062
Gelet op artikel 6.2, eerste lid, artikel 8.6, eerste lid, en artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren