Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10820997 CV EXPL 23-32054

datum uitspraak: 29 maart 2024

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser] , woonplaats: [woonplaats 1] , eiser, gemachtigde: mr. A. Quispel,

tegen

1. [gedaagde 1], woonplaats: [woonplaats 2] , gedaagde sub 1, die niet heeft gereageerd,

woonplaats: [woonplaats 3] , gedaagde sub 2, gemachtigde: mr. T. Kocabas,

woonplaats: [woonplaats 2] , gedaagde sub 3, die niet heeft gereageerd,

De eisende partij wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd. Gedaagde partijen worden hierna gezamenlijk gedaagden c.s. en afzonderlijk ‘ [gedaagde 1] , ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ genoemd.

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

2 De feiten

2.1. [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 12 maart 2020 een huurovereenkomst getekend met betrekking tot de woning op de 1e verdieping aan de [adres] te Schiedam. In artikel 3 van de huurovereenkomst staat het volgende: “3.1. De huurovereenkomst is aangegaan voor een duur van maximaal 1 jaar of korter, te weten februari 2020, ingaande op 13 maart 2020 en lopende tot en met 12 december 2020. Het contract is voor 9 maanden zonder de mogelijkheid van verlenging omdat de flat zal worden verkocht. (…). 3.4. De huurovereenkomst eindigt na ommekomst van de in de in artikel 3.1. genoemde periode, indien de in artikel 3.1 genoemde bepaalde termijn korter is dan of gelijk aan twee (2) jaar en de verhuurder de huurder tijdig, overeenkomst artikel 18.2 van de algemene bepalingen, informeert over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt. Indien de verhuurder de verhuurder niet of niet tijdig informeert en de in artikel 3.1. genoemde periode verstrijkt, loopt de huurovereenkomst voor nog 3 maanden door”.

3 Het geschil

3.1. [eiser] eist samengevat:

Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit € 5.095,00 aan huur tot en met de maand november 2023, rente van € 13,33 (berekend tot en met 2 november 2023) en buitengerechtelijke kosten van € 413,45.

3.1.1. [eiser] baseert de eis op het volgende. Gedaagden c.s. hebben een huurachterstand laten ontstaan. Ondanks aanmaningen zijn gedaagden c.s. niet tot betaling overgegaan. [eiser] had tot voor kort partijen niet aangemeld bij de gemeente in het kader van vroegsignalering. Inmiddels heeft [eiser] op 15 december 2023 bij de gemeente een melding gemaakt. Dat [eiser] de melding niet eerder heeft gedaan mag niet zo zwaarwegend zijn dat dit ontbinding van de huurovereenkomst in de weg staat. De huurovereenkomst is door [eiser] niet opgezegd en loopt daarom nog door.

3.2. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn niet in de procedure verschenen, zodat van hen geen verweer bekend is.

3.3. [gedaagde 2] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde 2] en zijn toenmalige huisgenote, mevrouw [gedaagde 1] zijn een huurovereenkomst aangegaan van 9 maanden. [gedaagde 2] heeft de woning per einde huurovereenkomst verlaten en is daar niet teruggekeerd. Het lijkt erop dat zijn voormalige huisgenoot daarna met haar nieuwe vriend ( [gedaagde 3] ) de woning is gaan bewonen. [gedaagde 2] woont sinds 12 december 2020 niet meer in de woning en de huurovereenkomst is van rechtswege beëindigd, zodat er voor hem geen huurbetalingsverplichtingen meer bestaat.

4 De beoordeling

4.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zijn, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet in de procedure verschenen. Tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] wordt daarom verstek verleend. Omdat [gedaagde 2] wel in de procedure is verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv tussen alle partijen één vonnis op tegenspraak gewezen. Dit betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet in verzet kunnen komen tegen dit vonnis.

vordering tegen [gedaagde 2]

4.2. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 2] niet toewijsbaar is. Uit de overgelegde stukken leidt de kantonrechter af dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten die naar zijn aard slechts van korte duur is, zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW. Uit artikel 7:232 lid 2 BW volgt dat het stelstel van huurbescherming in dat geval niet van toepassing is. Voor beëindiging van de huurovereenkomst is in dit geval een opzegging door de verhuurder niet nodig. De huurovereenkomst is - gelet op het verstrijken van de overeengekomen termijn en de verlenging met drie maanden - van rechtswege geëindigd per 12 maart 2021. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat [gedaagde 2] het gehuurde na 12 maart 2021 heeft verlaten, omdat hij op een ander adres staat ingeschreven. De gevorderde huurachterstand heeft betrekking op de periode juli 2023 tot en met november 2023. De vordering zal wegens gebrek aan grondslag worden afgewezen.

4.3. [eiser] moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde 2] op € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 813,00.

vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3]

Huurachterstand

4.4. De vordering tot betaling van de huurachterstand komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen.

Rente en boetebeding

4.5. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of de algemene voorwaarden van [eiser] oneerlijke bepalingen bevatten zoals bedoeld in Richtlijn 93/13 EG. De kantonrechter moet oneerlijke bepalingen vernietigen.

4.6. De kantonrechter vernietigt het beding dat in de algemene voorwaarden staat op grond waarvan de verhuurder een boete in rekening kan brengen voor iedere keer dat de huurder een verplichting uit de huurovereenkomst en algemene bepalingen niet nakomt. Deze boete geldt namelijk volgens de algemene voorwaarden ook als de huur niet op tijd wordt betaald, maar is veel hoger dan de wettelijke rente. Het beding wijkt daarmee af van de wet in het nadeel van de als consument te beschouwen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . [eiser] heeft niet uitgelegd waarom dat in dit geval gerechtvaardigd is. Daarom oordeelt de kantonrechter dat dit beding oneerlijk is. [eiser] heeft geen recht op de wettelijke rente in plaats van de boete, zodat die ook wordt afgewezen. Ingeval een oneerlijk beding mag namelijk niet teruggevallen worden op de wet. Daarbij is niet relevant of [eiser] de boete daadwerkelijk vordert.

4.7. De kantonrechter heeft onderzocht of er nog andere oneerlijke bepalingen zijn, maar die zijn er niet. Daarbij is alleen gekeken naar bepalingen die voor deze zaak van belang zouden kunnen zijn. Bepalingen die voor beoordeling van de eis niet relevant zijn, heeft de kantonrechter dus niet getoetst.

Buitengerechtelijke kosten

4.8. De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke kosten komt de kantonrechter ook niet ongegrond of onrechtmatig voor en wordt dan ook toegewezen.

Ontbinding huurovereenkomst

4.9. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben een huurachterstand van ruim 4 maanden. Dit rechtvaardigt in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst. Toch zal er niet worden overgegaan tot ontbinding van de huurovereenkomst. De reden van deze beslissing is als volgt.

4.10. In artikel 2 van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening (‘het Besluit’) staat het volgende: “De verhuurder van een tot bewoning bestemde onroerende zaak verstrekt als er achterstand is in het betalen van de huur de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de achterstand aan het college voor schuldhulpverlening, als hij:

a. inspanning heeft geleverd om in persoonlijk contact te treden met de huurders om deze te wijzen op de mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen;

b. de huurder gewezen heeft op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening;

c. de huurder tenminste eenmaal een schriftelijke herinnering heeft gestuurd over de betalingsachterstand; en

d. bij die schriftelijke herinnering heeft aangeboden om met schriftelijke toestemming van de huurder zijn contactgegevens aan het college te verstrekken en de huurder daarop niet afwijzend heeft gereageerd.

4.11. Het Besluit is gebaseerd op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (‘de Wgs’). In de Wgs is de mogelijkheid opgenomen om signalen van schuldeiser over het bestaan van betalingsachterstanden aan te wijzen op basis waarvan schuldhulpverleners zelf het initiatief moeten nemen voor een intakegesprek met inwoners met schulden (de zogenoemde ‘vroegsignalering’ van schulden). Daarvoor is het nodig dat de schuldhulpverleners meldingen ontvangen over die schulden. Het Besluit noemt een aantal gevallen waarin een verhuurder verplicht is om betalingsachterstanden te melden aan de gemeenten. Er is geen sanctie op niet melden en de verhuurder houdt de mogelijkheid om aan de rechter om ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Dat laat echter onverlet dat de kantonrechter bij de afweging of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kan meewegen of aan het bepaalde in het Besluit is voldaan.

4.12. Tussen partijen staat vast dat er geen vroegsignalering zoals bedoeld in artikel 2 Besluit heeft plaatsgevonden. Pas na dagvaarding heeft [eiser] bij de gemeente een melding gemaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet uitgesloten worden dat de huurachterstand niet zo hoog was opgelopen als [eiser] wel had voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 2 Besluit. Gelet op het voorgaande worden de gevorderde ontbinding en de daarmee samenhangende ontruiming afgewezen.

Proceskosten

4.13. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] moeten de proceskosten betalen, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [eiser] op € 130,57 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht, € 678,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 339,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.187,57. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend.

Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.14. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5 De beslissing

De kantonrechter:

vordering tegen [gedaagde 2]

5.1. wijst de vordering van [eiser] tegen [gedaagde 2] af;

5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde 2] worden begroot op € 813,00;

vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3]

5.3. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen € 5.508,45 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.095,00 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;

5.4. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.187,57;

5.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6. wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken. 821