Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5811 - Rechtbank Overijssel - 1 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:58111 oktober 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 25/1572

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),

gemachtigde: [gemachtigde].

Inleiding

  1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van eisers pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW). Met het besluit van 21 februari 2025 heeft de SVB per 13 juni 2025 een pensioen aan eiser toegekend van 72% van het maximale AOW-pensioen voor een ongehuwde. Vanaf 13 juni 2025 tot 1 juli 2025 heeft hij recht op netto € 647,04 en vanaf juli 2025 netto € 1.078,39 per maand.

1.2. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 16 mei 2025 heeft de SVB eisers bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De SVB heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het verzoek in de ochtend van 5 september 2025 van de gemachtigde van de SVB om online deel te nemen aan de zitting is afgewezen.

Standpunt van de SVB

  1. Volgens de SVB is eiser over de periode van 13 juni 1975 tot 31 maart 1990 niet verzekerd geweest voor de AOW, omdat hij toen niet in Nederland maar in België woonde of werkte. Dit is een periode van (afgerond) 14 jaar en voor elk jaar geldt een korting van 2%. Daarom is het maximale pensioen met 28% verlaagd.

Standpunt van eiser

  1. Eiser vindt dat zijn pensioen over de periode van 13 juni 1975 tot 13 juni 1980 onterecht gekort wordt, omdat het hoger en universitair onderwijs dat hij in die periode in België volgde een voorwaarde was voor zijn eerste en daaropvolgende aanstellingen bij de Nederlandse overheid. Eiser verzoekt om het percentage van 28% te verlagen naar 18 á 20%, omdat dit door de Federale Belgische pensioenen gedekt wordt. Dit Belgische pensioen heeft hij opgebouwd in de periode van 1980 en 1990.

3.1. Eiser voert verder aan dat de korting in strijd is met het beginsel 'non bis puniri’, zoals in artikel 14, zevende lid, van het Internationaal verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) staat. Zijn Nederlandse pensioenopbouw wordt zowel aan de voorkant (tijdens zijn studiejaren in België) als aan de achterkant (wegens zware belastingheffing over het Belgisch pensioen in de leeftijd tussen 65 en 67) door de Nederlandse overheden gekort. Eiser stelt niet dat hij dubbel wordt bestraft in juridische zin, maar wel dat hij dubbel gekort wordt vanwege zijn Belgische achtergrond én opleidingsjaren. Eiser vindt dat erg oneerlijk en niet terecht. Daarbij is ook van belang dat hij als kenniswerker Nederland veel heeft gebracht en dat hij in de beginjaren dat hij in Nederland werkte leefde van geld dat hij uit België had meegenomen.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank is van oordeel dat de SVB terecht 72% van het maximale AOW-pensioen heeft toegekend. De rechtbank licht dit als volgt toe.

4.1. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.2. Iemand die in Nederland woont of werkt is automatisch verzekerd voor de AOW. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt een korting toegepast van 2% per kalenderjaar dat een pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd niet verzekerd is geweest.

4.3. Niet in geschil is dat eiser in de periode van 14 juni 1980 tot 31 maart 1990 niet verzekerd is geweest voor de AOW. Ook is niet in geschil dat eiser in de periode van 13 juni 1975 tot 13 juni 1980 niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Daarom was eiser ook in die jaren op grond van artikel 6 en artikel 6a van de AOW in samenhang met Europeesrechtelijke regelgeving niet verzekerd voor de AOW. Op grond van artikel 13 van de AOW heeft de SVB daarom terecht een korting toegepast van 2% per kalenderjaar.

4.4. Artikel 13 van de AOW heeft een verplichtend karakter. Daarom is er in beginsel geen ruimte voor toetsing van het daarop gebaseerde besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Uit het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet volgt dat de rechter een bepaling van een wet in formele zin, zoals de AOW, niet mag toetsen aan de Grondwet en ook niet aan algemene rechtsbeginselen. Dit brengt mee dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht bij de totstandkoming van die wettelijke bepaling. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen waarmee de wetgever in zijn afweging geen rekening heeft gehouden, kan aanleiding bestaan om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. Als dit het geval is, kan de rechter een wettelijke bepaling als artikel 13 van de AOW buiten toepassing laten. Hiervoor is wel vereist dat de door belanghebbende gestelde bijzondere omstandigheden meebrengen dat toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.[1] Zo’n uitzondering doet zich hier niet voor. Het is voorstelbaar dat eiser vindt dat hij benadeeld wordt door de samenloop van omstandigheden en de toepasselijke regels in Nederland en België. Maar dit is geen bijzondere omstandigheid die meebrengt dat toepassing van de wettelijke bepalingen zozeer in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege dient te blijven. In een dergelijke situatie behoeft de vraag of de door eiser gestelde bijzondere omstandigheden wel of niet (volledig) door de wetgever zijn verdisconteerd, geen afzonderlijke beantwoording.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Daarom krijgt hij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eikelenboom, rechter, in aanwezigheid van J.T. Boddeüs, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Bijlage: toepasselijke wet- en regelgeving

Artikel 6 lid 1 van de Algemene Ouderdomswet Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en

a. ingezetene is;

b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.

Artikel 6a van de Algemene Ouderdomswet Zo nodig in afwijking van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen:

a. wordt als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

b. wordt niet als verzekerde aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 13 lid 1 van de Algemene Ouderdomswet Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9, wordt een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest.

Artikel 13 van de Verordening (EEG) Nr. 1408/71

  1. De werknemer op wie deze verordening van toepassing is, is slechts aan de wetgeving van een enkele Lid-Staat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

  2. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 14 tot en met 17,

a. a) is op de werknemer die werkzaam is op het grondgebied van een Lidstaat, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lidstaat;

b) (…);

c) is op personen in overheidsdienst en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de Lidstaat waaronder de overheidsdienst waar bij zij werkzaam zijn, ressorteert;

d) (…).

Artikel 14 lid 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten Niemand mag voor een tweede keer worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken.

Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 (r.o. 9.11 tot en met 9.14).


Voetnoten

Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 (r.o. 9.11 tot en met 9.14).