Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:4286 - Rechtbank Overijssel - 1 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:42861 juli 2025

Uitspraak inhoud

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-168350-18
Uitspraak van de meervoudige strafkamer voor strafzaken op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 6:6:21 Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [woonplaats],
verder te noemen de veroordeelde,
bijgestaan door mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede.

1 Het verloop van de procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 23 januari 2020 is de veroordeelde veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 januari 2020.
In het vonnis heeft de politierechter aan de voorwaardelijk opgelegde taakstraf als bijzondere voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
Op 26 november 2024 heeft de officier van justitie op de griffie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde taakstraf van twintig uren. De vordering is gedateerd 26 november 2024.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 10 januari 2025 en
17 juni 2025 (met toestemming officier van justitie en raadsman in gewijzigde samenstelling). Bij de behandeling zijn de officier van justitie, de veroordeelde en de raadsman gehoord. Ook is als deskundige gehoord [naam 1], werkzaam bij Reclassering Nederland en belast met het reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tijdig is ingediend en dat de vordering ook op basis van de grondslag ontvankelijk is. De officier van justitie heeft de vordering gehandhaafd.
Standpunt veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Het is in het belang van veroordeelde dat de bijzondere voorwaarden in de zaak onder parketnummer 08-952527-18, waarvan ter terechtzitting van 17 juni 2025 eveneens een vordering tot tenuitvoerlegging is aangebracht, worden gewijzigd. In dat geval kan de onderhavige vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Dat is het primaire standpunt van de verdediging. Voor het geval de rechtbank de tenuitvoerlegging zal willen verlengen wordt subsidiair het volgende aangevoerd. Ten tijde van het overtreden van de voorwaarden in het najaar van 2022 was geen sprake van een lopende proeftijd, omdat veroordeelde destijds rechtens zijn vrijheid was ontnomen in Duitsland. Daarna is de vordering ingetrokken en in is november 2024 een nieuwe vordering ingediend. Veroordeelde heeft zich echter, sinds hij na detentie in Duitsland op vrije voeten was gekomen, aan alle afspraken gehouden. Dus heeft hij de bijzondere voorwaarden niet overtreden gedurende de lopende proeftijd en daarom dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3 De ontvankelijkheid

De vordering is tijdig ingediend. De rechtbank stelt vast dat deze ook overigens ontvankelijk is.

4 De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Verloop van het toezicht - Periode voorafgaand de detentie in Duitsland
Het reclasseringstoezicht kende vanaf het begin een moeizaam verloop. Veroordeelde toonde weerstand tegen het toezicht. Hij had moeite om zelfstandig afspraken na te komen. Als er een herinnering werd verstuurd, verscheen veroordeelde doorgaans wel tijdig op de meldplichtafspraken. - Detentie in Duitsland
Sinds medio augustus 2022 was veroordeelde uit beeld bij de reclassering. Hij bleek sinds september 2022 gedetineerd te zitten in Duitsland. Op 30 juni 2024 onttrok veroordeelde zich aan een verlof en keerde hij niet terug naar de penitentiaire inrichting in Duitsland. Er is inmiddels een nationaal opsporingsbevel tegen veroordeelde uitgevaardigd. - Periode na de detentie in Duitsland
Op 14 oktober 2024 meldde veroordeelde zich weer bij de reclassering om een afspraak te maken, zodat het toezicht weer kon worden voortgezet. Veroordeelde was vanaf de eerste meldplichtafspraak op 18 oktober 2024 netjes en vriendelijk in contact met zijn toezichthouder. Hij was afspraaktrouw en de reclassering had het idee dat veroordeelde eerlijk was en openheid gaf over zijn persoonlijke omstandigheden. Veroordeelde raakte op 9 december 2024 op de hoogte van de geplande zitting in deze zaak. Vanaf dat moment zag de reclassering het gedrag van veroordeelde veranderen. Hij was zichtbaar geïrriteerd en gestrest. Hij ging in verzet tegen het toezicht en viel weer volledig terug in het middelengebruik. De reclassering stelt dat onder het huidige toezicht het hoogst haalbare is behaald. Voortzetting van het toezicht onder de huidige bijzondere voorwaarden heeft volgens de reclassering geen meerwaarde en zal de kans op recidive niet inperken.
Toelichting van de deskundige en de reactie van veroordeelde
Ter terechtzitting van 17 juni 2025 heeft de deskundige verklaard dat de reclassering niet onwelwillend tegenover de voortzetting van het toezicht staat, mits het contact intensiever wordt en de voorwaarden zoals voorgesteld in het rapport van 2 juni 2025 worden toegevoegd aan de al geldende voorwaarden. Veroordeelde heeft zich ter terechtzitting bereid getoond mee te werken aan de voorwaarden die door de reclassering zijn voorgesteld in haar rapport van 2 juni 2025.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Wanneer er bij een voorwaardelijke veroordeling bijzondere voorwaarden worden gesteld, is daaraan van rechtswege de voorwaarde verbonden dat een veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht. Veroordeelde heeft tijdens de proeftijd onder meer een meldplichtafspraak gemist. Veroordeelde heeft hiermee weliswaar niet expliciet de hierboven vermelde voorwaarden overtreden, maar wel de daaraan van rechtswege verbonden voorwaarde om medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht. Daarmee heeft de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank impliciet ook de bovengenoemde bijzondere voorwaarden overtreden.
De reclassering stelt dat het voortzetten van het reclasseringstoezicht onder de huidige voorwaarden geen meerwaarde heeft en de kans op recidive niet zal inperken. Ter terechtzitting is eveneens een vordering tot tenuitvoerlegging aangebracht van de voorwaardelijke gevangenisstraf die in de zaak onder parketnummer 08-952527-18 is opgelegd. De rechtbank zal op die vordering, conform de standpunten van de officier van justitie en raadsman, beslissen dat de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd en dat de proeftijd wordt verlengd. De rechtbank ziet, met het oog op het vorenstaande, in onderhavige zaak geen reden de vordering af te wijzen. De rechtbank volgt de officier van justitie en verdediging in hun (primaire) standpunten dat de vordering dient te worden toegewezen.
De rechtbank zal gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde taakstraf van twintig uren alsnog ten uitvoer wordt gelegd.

5 De beslissing

De rechtbank:
Deze beslissing is genomen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025.
Buiten staat
Mr. Heijink is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.