ECLI:NL:RBOBR:2024:6736 - Rechtbank Oost-Brabant - 16 december 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
vonnis
Civiel Recht Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/409757 / KG ZA 24-596
Vonnis in kort geding van 16 december 2024
in de zaak van
de stichting STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL, gevestigd te Eindhoven, eiseres, advocaat mr. B. Poort te Eindhoven,
tegen
1 [gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] , 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats] , gedaagden, advocaat mr. M.C.J. Houben te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woonbedrijf en [gedaagden] genoemd worden. Daar waar gedaagden afzonderlijk worden bedoeld, worden zij onderscheidenlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op uiterlijk 13 december 2024.
2 De feiten
2.1. [gedaagde 2] huurt sinds 9 juni 2006 van Woonbedrijf de woning, gelegen aan het adres [adres 1] te [plaats] (hierna: de woning). Door het huwelijk van [gedaagde 2] met [gedaagde 1] is [gedaagde 1] wettelijk medehuurder van de woning geworden.
2.2. In de huurovereenkomst is onder meer de volgende bepaling opgenomen.
"Artikel 2 Het gehuurde is uitsluitend bestemd om als woonruimte te worden gebruikt door huurder en de leden van zijn huishouden."
2.3. In de bij de huurovereenkomst behorende Algemene huurvoorwaarden zijn, voor zover in dit geding van belang, de volgende bepalingen opgenomen.
“Gebruik
6. 2.1
Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte gebruiken, voor hem en leden van zijn huishouden, en er zijn hoofdverblijf hebben. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen.
6. 2.2
Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt een en ander met inachtneming van de eventuele (complexgewijze) 'richtlijnen' die door de verhuurder zijn opgesteld. (...) Bescherming woonklimaat
6. 7.7
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast, hinder of schade wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich vanwege huurder in het gehuurde en/of de directe woonomgeving of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden."
2.4. Op 25 oktober 2024 heeft Woonbedrijf een rapportage van de politie ontvangen (productie 4 bij de dagvaarding), waarin onder meer het volgende is opgenomen.
“(…)
Aanleiding
Op donderdag 17 oktober 2024 werd naar aanleiding van een melding van een zeer zware ontploffing een nader onderzoek door de politie ingesteld op het adres [adres 1] te [plaats] . Hierbij zijn 2 personen aangehouden.
Inschrijving op adres: Volgens de Basis Registratie Persoon (BRP) staat ingeschreven op [adres 1] te [plaats] :
[gedaagde 1] Geboren [geboortedatum] 1967 (57) te [plaats] ( [land] )
[gedaagde 2] Geboren [geboortedatum] 1970 (53) te [plaats] ( [land] )
(…)
Feiten en omstandigheden
Meldingenpatroon en waarnemingen door politie
Op donderdag 17 oktober kwamen er meerdere meldingen binnen van een zeer zware explosie op het adres [adres 1] te [plaats] . In eerste instantie werd gedacht aan een gasexplosie. Bij nader onderzoek werden restanten aangetroffen van een explosief.
Bevindingen uit onderzoek Door de politie, de teamleider explosieven en later ook het team forensische opsporing, werd een onderzoek ingesteld naar een mogelijk explosief wat afgegaan was in de woning [adres 1] te [plaats] . De benedenverdieping van deze woning was ernstig vernield en zowel de kozijnen van de voorgevel als achtergevel waren uit de woning geblazen. Tevens lagen alle ruiten van de benedenverdieping uit de woning en was overal forse schade te zien aan het interieur. Aan de achterzijde van de woning van [adres 1] was bij de tussenmuur met naastgelegen woning een groot rond gat te zien. Dit gat bleek ontstaan te zijn door een projectiel wat was afgevuurd in de woning van [adres 1] en door de muur is gegaan en in de woning van [adres 2] terecht is gekomen. In de woning van [adres 2] werden restanten aangetroffen van een antitank raket. Tevens was er in de woning van [adres 2] ook aanzienlijke schade ontstaan.
Aangetroffen wapen en restanten in en rondom de woning
Samen met het Nederlands Forensisch Instituut werd de plaats van ontploffing onderzocht, specifieker gesteld het doorschot van de raket. In de tuin van de woning van [adres 1] werd een lanceerbuis van een raketwerper type M80 aangetroffen. Tussen het puin werden diverse resten/fragmenten aangetroffen, passend bij de 64mm raket, zijnde de punt en de stabilisatievinnen van de achterzijde van de raket. Deze werden veiliggesteld.
In beeld gebrachte verdachten Uit onderzoek is gebleken dat als verdachten konden worden aangemerkt:
[gedaagde 1]
(…)
Medeverdachte, niet nader te specificeren binnen de context van deze bestuurlijke
rapportage.
Antecenten verdachte [gedaagde 1]
24-01-2019 Registratienummer [nummer 1] Delict Handel/vervoer stof lijst l
20-08-2013 Registratienummer [nummer 2] Delict Verbale bedreiging met misdrijf tegen het leven/zware mishandeling
31-01-2013 Registratienummer [nummer 3] Delict Medeplichtigh. (behulpzaam)aan valsel. opm formulier Sociale zekerheidswetgeving
21-11-2006 Registratienummer [nummer 4] Delict Vervaardigen softdrugs, telen/bereiden/verwerken/afleveren/verstrekken/ vervoeren van softdrugs,, diefstal dmv braak/verbreking/inklimming/valse sleutel, aanwezig hebben van softdrugs
Verklaring verdachte [gedaagde 1]
Maatschappelijke relevantie
De handel en bezit van vuurwapens in heeft een nadrukkelijke relatie tot het criminele milieu. Dit brengt nadrukkelijke risico's met zich mee voor de openbare orde. Het illegale karakter van deze handel en de grote bedragen die in deze handel omgaan, maken de wapenhandel in zijn algemeenheid zeer vatbaar voor zogenaamde ripdeals, afpersingen en afrekeningen. De aanwezigheid van wapens om zich te beschermen tegen dit soort criminaliteit is daarbij niet ongebruikelijk.
Door dit voorval met enorme impact is een behoorlijke maatschappelijke onrust ontstaan. Buurtbewoners geven aan zich niet veilig te voelen en begrijpen niet dat er een zwaar militair wapen aanwezig is in de woonwijk en dat dit is afgevuurd in een rijtjeswoning. Het is nog continue het gesprek van de dag in de straat en de woning wordt nog "bezichtigd" door buurtbewoners vanuit verschillende wijken. Daarnaast geven meerdere buurtbewoners aan weg te willen uit hun eigen woning als de verdachte [gedaagde 1] terugkeert in zijn woning.
Het treffen van maatregelen is een signaal naar de rest van de wijk dat dergelijke activiteiten niet getolereerd worden en dat de samenwerkende partners hierin gezamenlijk optreden, zowel strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en daar waar van toepassing civielrechtelijk.
(…)
Conclusie en aanbevelingen
Uit het onderzoek is gebleken dat het aannemelijk is dat [gedaagde 1] , de hoofdbewoner van de woning [adres 1] , samen met een medeverdachte een antitank wapen voorhanden heeft gehad en dit daadwerkelijk heeft afgevuurd, waardoor een ontploffing ontstond die gemeen gevaar voor goederen en personen heeft opgeleverd.
De aannemer van de woningbouwvereniging heeft inmiddels vastgesteld dat omwille van de ontstane schade de gevaarszetting dusdanig groot is dat de woning [adres 1] onbewoonbaar is verklaard.
Gezien de ontstane maatschappelijke onrust en de impact op de woonomgeving lijkt het niet wenselijk dat de huidige bewoners van de woning [adres 1] terugkeren in deze woning.
De politie Oost-Brabant geeft de burgemeester van de gemeente Eindhoven in overweging om de informatie uit deze bestuurlijke rapportage te gebruiken voor het treffen van adequate bestuurlijke maatregelen tegen de locatie(s) en/of perso(o)n(en) die in het onderzoek van de politie naar voren is/zijn gekomen.
(…)”
2.5. Bij brief van 28 oktober 2024 heeft de advocaat van Woonbedrijf [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig op te zeggen en de woning te ontruimen (productie 7 bij de dagvaarding).
2.6. Bij e-mailbericht van diezelfde datum heeft mevrouw [A] , contactpersoon van [gedaagden] , aangegeven dat [gedaagden] niet akkoord gaan met het opzeggen van de huurovereenkomst (productie 8 bij de dagvaarding).
2.7. Bij brief van haar advocaat van 26 november 2024 aan de advocaat van [gedaagden] heeft Woonbedrijf de huurovereenkomst per 17 oktober 2024 althans 26 november 2024 buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:210 BW en artikel 6:267 BW (productie 11 van mr. Poort).
3 Het geschil
3.1. Woonbedrijf vordert na wijziging van eis samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te veroordelen om de woning, gelegen aan het adres [adres 1] te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruikte nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan Woonbedrijf te stellen; II. [gedaagden] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2. Woonbedrijf legt hieraan -kort weergegeven- primair het volgende ten grondslag. Woonbedrijf heeft de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:210 BW en artikel 6:267 BW. Door de buitengerechtelijke ontbinding bestaat er geen rechtsgrond meer voor [gedaagden] voor het gebruik van de woning. Subsidiair legt Woonbedrijf hieraan ten grondslag dat [gedaagden] , gelet op de aanwezigheid van de anti-tankraket in de woning en het afgaan daarvan met grote schade als gevolg, tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit artikel 2 van de huurovereenkomst en de artikelen 6.2.1 en/of 6.2.2 en/of 6.7.1 van de Algemene Huurvoorwaarden en/of in strijd handelen met artikel 7:213 en/of 7:214 BW. [gedaagden] hebben immers handelingen (laten) verricht(en) in de woning in strijd met de Wet Wapens en munitie. Daarbij hebben zij andere huurders van Woonbedrijf in gevaar gebracht en hinder en/of overlast aangedaan, waardoor tevens aanzienlijke schade is ontstaan aan eigendommen van Woonbedrijf. Hoe dan ook hebben [gedaagden] onvoldoende toezicht gehouden op wat er zich in het gehuurde afspeelde en rechtvaardigt de aanwezigheid van het illegale vuurwapen(s) met munitie en het afschieten c. q. laten afgaan ervan de ontbinding van de huurovereenkomst in de bodemprocedure. Een belangenafweging behoort in het voordeel van Woonbedrijf uit te vallen.
3.3. [gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. In de kern komt dat verweer erop neer dat een kennis van hen, [B] , een oude buis de woning binnen had gebracht om te laten zien en dat die buis plotseling afging en enorme schade veroorzaakte, waarop zij totaal niet bedacht waren.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Mr. Poort heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door mr. Houben op 28 november 2024 in het geding gebrachte producties, genummerd 3, 4 en 5, omdat deze producties niet tijdig zijn ingediend. Mr. Houben heeft dat niet betwist, maar aangevoerd dat zijn cliënten zelf pas laat over deze stukken beschikten.
4.2. De voorzieningenrechter zal de producties 3 en 4 niet toelaten in deze procedure. De indieningstermijn van ten minste 24 uur voorafgaand aan de zitting (artikel 3.18 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken) is bedoeld om invulling te geven aan het beginsel van hoor en wederhoor, zodat Woonbedrijf de gelegenheid heeft kennis te nemen van de stukken en daarover een standpunt in te nemen. Dat beginsel is belangrijk en de door mr. Houben aangevoerde omstandigheden, te weten dat [gedaagden] zelf ook pas laat over deze producties beschikte, zijn onvoldoende zwaarwegend om daar afbreuk aan te doen.
4.3. Het voorgaande geldt niet voor productie 5. Productie 5 betreft een rechterlijke uitspraak waarnaar mr. Houben ter zitting heeft verwezen. Het staat mr. Houben vrij om ter zitting te verwijzen naar rechterlijke uitspraken en dit vonnis is in het openbaar uitgesproken. Hier doet zich dan ook niet de situatie voor dat het Woonbedrijf zich hieromtrent niet heeft kunnen voorbereiden
De ontruimingsvordering
4.4. Voor toewijzing van de ontruimingsvordering is plaats indien met een voldoende mate van zekerheid valt te verwachten dat de rechter in de bodemzaak tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst op goede gronden buitengerechtelijk is ontbonden of als de rechter in de bodemzaak een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van het hier voorliggende feitencomplex zal toewijzen. Tegen die achtergrond is een vordering tot ontruiming in kort geding slechts toewijsbaar indien zich aan de zijde van – in dit geval – Woonbedrijf bijzondere omstandigheden voordoen die zodanig zijn dat in redelijkheid – bij afweging van de over en weer bij ontruiming betrokken belangen - niet van haar kan worden gevergd dat zij een dergelijke beslissing tot ontbinding in een bodemprocedure afwacht.
4.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze zaak wel van Woonbedrijf kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Woonbedrijf heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, omdat zij een duidelijk signaal moet afgeven aan bewoners, omwonenden en andere huurders dat ongeoorloofde activiteiten niet worden getolereerd; Woonbedrijf hanteert een zogenoemd zero-tolerancebeleid. De voorzieningenrechter begrijpt het belang van dit beleid, maar feitelijk zullen [gedaagden] voorlopig niet terugkeren naar de woning. De woning is immers onbewoonbaar verklaard en herstel zal nog maanden duren. Onder die omstandigheden is de signaalwerking te beperkt om te spreken van de eerder bedoelde bijzondere omstandigheden waardoor een bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
4.6. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter over onvoldoende informatie beschikt om met voldoende zekerheid een inschatting te kunnen maken van de uitkomst in die eventuele bodemprocedure. Het voorval dat zich op 17 oktober 2024 in de woning heeft voorgedaan en de daarbij ontstane schade aan de woning zijn bijzonder ernstig. Het ligt zeker in de rede dat de bodemrechter zal oordelen dat dit incident en de daarbij ontstane schade de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen, hetzij omdat sprake is van een gebrek dat Woonbedrijf niet verplicht is te verhelpen in de zin van artikel 7:210 BW, hetzij op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van [gedaagden] uit de huurovereenkomst. Vast staat immers dat er op 17 oktober 2024 illegaal wapen, namelijk een antitank raket, aanwezig was in de woning. De aanwezigheid van een wapen van dat kaliber levert een reëel gevaar op voor de omgeving, een gevaar dat zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt en het lijkt slechts aan het toeval te danken dat geen nog ernstiger letsel is ontstaan.
4.7. Maar anderzijds in dit kort geding is nog veel onduidelijk gebleven. Het is niet duidelijk wat de relatie is tussen de persoon die het anti tank wapen mee naar de woning nam, hoe hij aan dat wapen kwam, of [gedaagden] de buis hadden moeten herkennen als een anti tank wapen, hoe het is afgegaan en of [gedaagden] daarop bedacht hadden moeten zijn en of er daadwerkelijk een relatie is met het criminele milieu zoals in de rapportage wordt geopperd. Het valt immers ook niet uit te sluiten dat [gedaagden] inderdaad niet bedacht waren en behoefden te zijn op de aard en het gevaar van de buis die de woning was binnen gebracht. Om deze en andere vragen te kunnen beantwoorden, zal nader onderzoek naar de feiten moeten worden verricht, waaronder bijvoorbeeld het horen van kennis [B] die volgens [gedaagden] de anti tank raket de woning heeft binnengebracht. Het kort geding leent zich daarvoor niet. Mogelijk bevindt zich ook relevante informatie in het strafrechtdossier, waarover de voorzieningenrechter niet beschikt. Ook dat aspect kan in een bodemprocedure nader worden uitgezocht.
4.8. Ten slotte weegt de voorzieningenrechter mee dat een veroordeling tot ontruiming een zeer ingrijpende maatregel is voor [gedaagden] Zo hebben [gedaagden] onweersproken naar voren gebracht dat zij voor onderdak afhankelijk zijn van woningen in de sociale sector alsmede dat Woonbedrijf voornemens is om hen op de zwarte lijst te plaatsen. Onder die omstandigheden zal een gedwongen ontruiming ertoe leiden dat [gedaagden] feitelijk niet meer in de regio kunnen wonen. Opgemerkt zij dat niet in geschil is dat [gedaagden] zich tot 17 oktober 2024 jarenlang hoe dan ook als een goed huurder hebben gedragen jegens Woonbedrijf.
4.9. De vorderingen van Woonbedrijf tot ontruiming van de woning door [gedaagden] , zal dan ook worden afgewezen.
4.10. Woonbedrijf zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
-
griffierecht € 87,00
-
salaris advocaat 1.107,00
Totaal € 1.194,00.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt Woonbedrijf in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.194,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Sicking-Sluis en in het openbaar uitgesproken door mr. W. Schoorlemmer op 16 december 2024.