ECLI:NL:RBOBR:2024:2507 - Rechtbank Oost-Brabant - 21 maart 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
beschikking
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/400133 / FA RK 23-5442 Uitspraak : 21 maart 2024
Beschikking op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
in de zaak van
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te ( [adres] , hierna te noemen: verzoeker, advocaat: mr. A. Houtman,
ten laste van
statutair gevestigd te ’s-Gravenhage, in deze zaak vertegenwoordigd door de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Brabant.
Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om hun standpunten mondeling toe te lichten. Een mondelinge behandeling heeft daarom niet plaatsgevonden.
De feiten
Op 19 september 2023 heeft de officier van justitie de rechtbank bericht over de beslissing tot voorbereiding van een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voor verzoeker, en daarbij de persoonsgegevens van verzoeker verstrekt ten behoeve van een last tot toevoeging. Aan verzoeker is vervolgens mr. Houtman als advocaat toegevoegd.
Bij brief van 20 september 2023 heeft mr. Houtman verzoeker in kennis gesteld over de voorbereiding van het verzoekschrift voor een zorgmachtiging.
Bij brief van 26 september 2023 heeft de geneesheer-directeur van de [instelling] aan verzoeker medegedeeld dat een verzoekschrift voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, een en ander zoals voorgeschreven in artikel 5:4, tweede lid, onderdeel a Wvggz. Bij brief van 21 november 2023 heeft de officier van justitie aan verzoeker medegedeeld dat is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, een en ander zoals bedoeld in artikel 5:16, eerste lid, Wvggz en dat een verzoekschrift voor een zorgmachtiging is ingediend bij de rechtbank.
Het verzoek
Verzoeker verzoekt de rechtbank om, zo veel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Staat der Nederlanden te veroordelen om aan verzoeker een schadevergoeding van € 825,00 toe te kennen, alsmede een (forfaitaire) vergoeding voor advocaatkosten indien geen last tot toevoeging wordt verstrekt, althans een door de rechtbank in goede justitie toe te kennen vergoeding.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt verzoeker dat de officier van justitie de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz heeft overschreden, als gevolg waarvan hij immateriële schade heeft geleden. In ieder geval is sprake van een overschrijding van 27 dagen te rekenen vanaf de datum waarop de geneesheer-directeur heeft medegedeeld dat een verzoekschrift voor een zorgmachtiging werd voorbereid. Volgens verzoeker dient echter gerekend te worden vanaf de datum waarop hij via zijn advocaat in kennis is gesteld over de voorbereiding van een verzoekschrift, omdat hij vanaf dat moment in onzekerheid verkeerde of een verzoek zou worden ingediend en zou worden toegewezen. Het gaat dan om een overschrijding van de termijn van 33 dagen. Verzoeker acht een schadevergoeding van € 25,00 per dag billijk.
Het verweer
De officier van justitie betwist niet dat de termijn van artikel 5:16 lid 1 Wvggz is overschreden en dat verzoeker daarom recht heeft op schadevergoeding. Volgens de officier van justitie kan de schadevergoeding slechts worden toegekend over een periode van 27 dagen, omdat de termijn van artikel 5:16 Wvggz pas gaat lopen nadat de betrokkene door de geneesheer-directeur is geïnformeerd over de voorbereiding van een verzoekschrift. De hoogte van de schadevergoeding is volgens de officier van justitie naar billijkheid vast te stellen op € 10,00 per dag.
De beoordeling
Op grond van artikel 5:16, eerste lid, Wvggz dient de officier van justitie de beslissing of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg aan de betrokkene mee te delen binnen vier weken na de schriftelijke mededeling van de geneesheer directeur dat een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid. Vast staat dat de officier van justitie deze termijn heeft overschreden en dat verzoeker daarom recht heeft op schadevergoeding.
Op grond van 10:12, derde lid, Wvggz kan de rechtbank een schadevergoeding toekennen voor zover de officier van justitie de wet niet in acht heeft genomen. De tekst van artikel 5:16, eerste lid, Wvggz is niet mis te verstaan: de termijn gaat lopen na de schriftelijke mededeling van de geneesheer-directeur aan betrokkene. Dat verzoeker door een bericht van zijn advocaat eerder op de hoogte was van de voorbereiding en daardoor langer in onzekerheid heeft verkeerd over de vraag of een verzoekschrift zou worden ingediend, doet daar niet aan af. De rechtbank gaat daarom uit van een termijnoverschrijding van 27 dagen. Voor zover verzoeker meent recht te hebben op schadevergoeding voor de periode tussen 20 en 26 september 2023 dient hij zich te wenden tot de zorgaanbieder.
De rechtbank acht een schadevergoeding van €10,00 per dag, in totaal € 270,00 billijk. De rechtbank baseert zich daarbij op de oriëntatiepunten zoals die in concept zijn vastgesteld door de leden van de expertgroep verplichte zorg. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken die een hogere vergoeding rechtvaardigen.
De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding toe te kennen voor advocaatkosten indien geen last tot toevoeging wordt verstrekt af, omdat in dit geval wel een last tot toevoeging is verstrekt.
De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt de Staat om aan verzoeker te betalen een bedrag van € 270,00;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.