ECLI:NL:RBOBR:2024:1177 - Rechtbank Oost-Brabant - 27 maart 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/207
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.L. Smits-Emons),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. E.A.M. Vervoort).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon voor haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1. Met het besluit van 28 februari 2022 heeft het UWV een Ziektewetuitkering aan eiseres toegekend met ingang van 17 februari 2022. Voor de uitkering is het UWV uitgegaan van een dagloon van € 92,14. Met het bestreden besluit van 15 december 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de vaststelling van het dagloon gebleven.
1.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vaststelling van het dagloon voor de ZW-uitkering van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2. De wettelijke regels die relevant zijn voor de beoordeling zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De relevante feiten en omstandigheden
3. Eiseres was vanaf 17 februari 2020 bij [naam] B.V. in dienst als chauffeur op basis van een oproepcontract. Vanaf 8 april 2021 was zij ziek. Haar dienstverband eindigde met ingang van 16 februari 2022. Op dat moment was eiseres nog ziek.
De standpunten van partijen
4. Het UWV stelt zich op het standpunt dat hij het dagloon juist heeft vastgesteld. Het dagloon wordt berekend over de periode van één jaar voor ziekte eindigend op de laatste dag van de voorlaatste maand voor iemand ziek werd. In de situatie van eiseres wordt het loon berekend over de periode 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021. Al het SV loon uit die periode opgeteld en gedeeld door het aantal loondagen geeft de volgende berekening: € 21.598,84 : 240 = € 90,00. Met indexering komt het dagloon uit op € 92,14 per ingangsdatum van het recht.
4.1. Eiseres is het daar niet mee eens. Eiseres voert aan dat artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) buiten beschouwing moet blijven en dat moet worden uitgegaan van het loon dat over de referteperiode is genoten in plaats van het loon dat in de referteperiode is genoten. Het standpunt van eiseres komt erop neer dat moet worden gekeken naar het loon dat betrekking heeft op de werkzaamheden die zij in de referteperiode heeft verricht. Concreet betekent dit dat het loon dat eiseres voor haar werk in februari 2020 heeft ontvangen buiten beschouwing zou moeten blijven en dat het loon voor haar werk in februari 2021 meegenomen zou moeten worden. Daarnaast stelt eiseres dat zij veel meer (over)uren heeft gewerkt dan door haar werkgever zijn uitbetaald. Zij heeft meerdere malen aanspraak gemaakt op betaling van de daadwerkelijk gemaakte uren, maar haar werkgever gaf daar geen gehoor aan. Met dit niet-genoten loon moet volgens eiseres rekening worden gehouden. Zij doet daarmee een beroep op artikel 12d, tweede lid, van het Dagloonbesluit. Verder betoogt eiseres dat artikel 12f, tweede lid, van het Dagloonbesluit moet worden toegepast. Bij de berekening van het dagloon moet het loon in de perioden van 1 maart tot 14 juni 2020 en 30 november tot 31 december 2020 buiten beschouwing worden gelaten, omdat zij die perioden minder uren werkte vanwege de gevolgen van het coronavirus. Volgens eiseres was er sprake van onbetaald verlof. Voor de tijdvakken in deze perioden moet worden uitgegaan van het loon in het aangiftetijdvak daarna of daarvoor. Tenslotte stelt eiseres dat zij een aantal weken niet heeft gewerkt, omdat er geen werk was als gevolg van het coronavirus. Om die reden moet volgens eiseres bij het aantal loondagen worden uitgegaan van de daadwerkelijk gewerkte dagen. Eiseres komt daardoor tot een hoger dagloon dan het UWV heeft berekend.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
De toepassing van artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. Dat het loon over februari 2021 niet is meegenomen in de dagloonberekening is een gevolg van het feit dat de werkgever van eiseres dit loon heeft uitbetaald na afloop van deze gewerkte periode en heeft opgenomen in de loonaangifte over 1 tot en met 28 maart 2021. Dat tijdvak ligt na de referteperiode. Daarmee is artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit juist toegepast. Daarin staat immers dat iemand geacht wordt het loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Daarom is het ook juist dat het loon van februari 2020 wel is meegenomen bij de berekening van het dagloon. In vaste rechtspraak over dit artikel is geoordeeld dat deze toepassing van het Dagloonbesluit door de besluitgever is voorzien en dat deze er welbewust voor heeft gekozen om de berekening van dagloon te vereenvoudigen door uit te gaan van de gegevens in de polisadministratie, waarbij de opgave van de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak.
Niet-genoten loon
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de door eiseres gestelde niet betaalde (over)uren niet bij de berekening van het dagloon hoeft te betrekken. Op grond van artikel 12d, tweede lid, van het Dagloonbesluit wordt onder het loon ook begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar, maar niet inbaar is geworden. Het gaat daarbij om situaties waarin recht op loon bestaat, maar dat loon is (nog) niet inbaar omdat bij de werkgever de wil of het betalingsvermogen ontbreekt om het loon op verzoek van de werknemer uit te betalen. Het moet gaan om situaties waarin duidelijk is geworden dat de werkgever ondanks vordering niet tot betaling overgaat.
De toepassing van artikel 12f, tweede lid, van het Dagloonbesluit
5.2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het UWV bij de berekening van het dagloon artikel 12f, tweede lid, van het Dagloonbesluit moet toepassen. De vervangingsregeling van dit artikel geldt namelijk alleen als het loon in een bepaald aangiftetijdvak lager is vanwege verlof, ziekte of werkstaking. Eiseres heeft gesteld dat haar loon in bepaalde tijdvakken lager was vanwege onbetaald verlof. Van verlof is echter pas sprake als tussen de werkgever en de werknemer is overeengekomen dat de werknemer gedurende een bepaald tijdvak voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd geen arbeid verricht. Dat volgt uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l, van het Dagloonbesluit en rechtspraak van de CRvB.
Het aantal loondagen
5.3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het aantal loondagen juist heeft vastgesteld. Op grond van de hoofdregel van artikel 15, eerste lid van de ZW en artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het totale SV-loon in het refertejaar gedeeld door 261. Daarop bestaan een aantal uitzonderingen. In de situatie van eiseres is alleen de uitzondering genoemd in artikel 12e, derde lid, van het Dagloonbesluit van toepassing. Er is immers sprake van een aangiftetijdvak waarin geen loon is ontvangen anders dan vanwege verlof, werkstaking, arbeidsongeschiktheid of ziekte (aangiftetijdvak 20 april 2020 tot 17 mei 2020). Om die reden heeft het UWV het aantal dagloondagen vastgesteld op 240. In de andere aangiftetijdvakken heeft eiseres telkens (gedeeltelijk) gewerkt en loon genoten, zodat de uitzondering niet van toepassing is op die aangiftetijdvakken. Eiseres voldoet verder niet aan de voorwaarden voor de andere uitzonderingen.
Conclusie en gevolgen
6. Het is niet gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid of onvoldoende is gemotiveerd. Het Dagloonbesluit biedt niet de mogelijkheid om voor eiseres een hoger dagloon vast te stellen. De conclusie is dat het UWV de berekeningsmethode uit het Dagloonbesluit op juiste wijze heeft toegepast en er zijn geen redenen het Dagloonbesluit deels buiten toepassing te laten. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L. Burg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Ziektewet
Artikel 15
Dagloonbesluit
Artikel 1
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
(…) l. verlof: een tussen de werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2 van de Wazo; (…)
Artikel 12d Algemene bepalingen over het loon voor ZW en Wazo
Artikel 12e Zw- en Wazo-dagloon
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D waarbij: A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever; B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag; C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
(…) D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, één of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, werkstaking, arbeidsongeschiktheid of ziekte, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten. D staat, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na afloop van de referteperiode, in afwijking van het eerste lid, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW of de dag waarop het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan en A, B en C staan in dat geval, in zoverre in afwijking van artikel 12c, voor het loon respectievelijk de vakantiebijslag genoten in deze dienstbetrekking. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid. (…) (…)
Artikel 12f Loon in geval van ziekte, verlof of werkstaking tijdens een dienstbetrekking’
a. dat aangiftetijdvak geheel is gelegen in de referteperiode; en b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
4. (…)
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2024:437
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:2038
Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:3328, ECLI:NL:CRVB:2021:390 en ECLI:NL:CRVB:2023:1353