ECLI:NL:RBNNE:2025:4119 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/1214
[naam] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede),
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut
(gemachtigde: mr. B.P. van der Togt).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om een vaste vergoeding voor een schuur.
1.1. Het Instituut heeft met het besluit van 23 september 2024 de aanvraag van eiser afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van de regeling ‘Vaste vergoeding’ (VES-regeling). Met het bestreden besluit van 10 februari 2025 heeft het Instituut het bezwaar van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2. Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Instituut.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
-
Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
- Eiser is eigenaar van het appartement aan [adres] , één van de drie appartementen op het perceel met de kadastrale aanduiding [aanduiding A] .
4.1. In de akte van levering staat beschreven dat eiser het appartementsrecht van een bovenwoning met een schuur op de begane grond geleverd heeft gekregen, plaatselijk bekend als [adres] , alsmede één-dertigste onverdeeld aandeel van een aldaar gelegen gang met kadastrale aanduiding [aanduiding B] .
4.2. Op 4 augustus 2024 heeft eiser een aanvraag gedaan om een vaste vergoeding wegens schade aan zijn schuur. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de schuur onderdeel uitmaakt van een blok van vier schuurtjes en een geschatte oppervlakte heeft van 2 x 2,5 m.
Heeft eiser recht op een vaste vergoeding voor zijn schuur?
- Het Instituut kan een aanvraag tot vergoeding van fysieke schade afhandelen door middel van het toekennen van een eenmalige vaste vergoeding van € 10.000 dan wel
€ 5.000 voor kleine objecten of objecten met een WOZ-waarde van minder dan € 50.000.
a. de aanvraag betrekking heeft op een volledig object, zijnde een onroerende zaak met een eigen kadastrale aanduiding met ten minste één adres als bedoeld in de BAG;
(…)
e. voor het object niet eerder: (…) (ii) een besluit op een aanvraag tot schadevergoeding is genomen door de TCMG of het Instituut.
In de toelichting is vermeld dat als op een object meerdere gebouwen aanwezig zijn, voor het gehele object maar eenmaal een vaste vergoeding zal worden toegekend.
5.1. Eiser stelt dat het schuurtje waarvoor een aanvraag is ingediend een eigen adres heeft, namelijk [adres] . De schuur bevindt zich volgens eiser op een ander kadastraal perceel dan het appartement, namelijk in de ‘gang’ achter het appartementencomplex, met als kadastrale aanduiding [aanduiding B] . Eiser is van mening dat zijn aanvraag daarom voldoet aan de vereisten van de VES-regeling.
5.2. Het Instituut brengt in het verweerschrift naar voren dat de kadastrale aanduiding [aanduiding B] een gangpad betreft en dat het schuurtje niet in het gangpad ligt. Verder bestrijdt het Instituut dat het schuurtje een eigen adres heeft. De schuur hoort volgens het Instituut qua eigendomsverhoudingen bij het appartement met het adres [adres] , dat (als verblijfsobject in de zin van de Wet BAG) wel een eigen adres toegekend heeft gekregen. Het Instituut wijst er verder op dat een losse schuur in de tuin over het algemeen geen verblijfsobject in de zin van de Wet BAG is en dat aan een pand zonder verblijfsobject geen adres kan worden toegekend.
- De rechtbank overweegt als volgt.
6.1. Blijkens de akte van levering behoort de schuur bij de bovenwoning waaraan het adres [adres] is toegekend. Schade aan schuur en bovenwoning kan onder dit adres gemeld worden.
6.2. Het Instituut heeft gemotiveerd uiteengezet waarom voor het schuurtje niet een aparte vaste vergoeding kan worden verkregen. De rechtbank ziet in de door eiser gegeven uitleg geen grond voor het oordeel dat, anders dan het Instituut stelt, aan alle voorwaarden is voldaan en ten onrechte een vaste vergoeding is onthouden. Zo kan de rechtbank met de door eiser ingebrachte afbeelding de door eiser gestelde kadastrale aanduiding van het schuurtje niet vaststellen en ziet de rechtbank in de gronden van beroep evenmin argumenten terug om het schuurtje zelfstandig onder de definitie adres (en verblijfsobject) als bedoeld in artikel 1, sub a van de Wet BAG te scharen. Ook ziet de rechtbank geen argumenten om te oordelen dat aan voorwaarde e is voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Beroepsgrond over schending van de hoorplicht
-
De beroepsgrond van eiser inzake schending van de hoorplicht in de bezwaarfase faalt. Van de in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht vervatte algemene hoorplicht kan worden afgezien indien, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank is hieraan voldaan.
-
In hetgeen overigens nog is aangevoerd ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Artikel 2.8 en artikel 2.8a van de Procedure en werkwijze van het IMG 2022.
Stcrt. 2022, nr. 18235, 12 juli 2022, blz. 25.
Zie ook: Bijlage I. bij de Regeling basisregistratie adressen en gebouwen, paragraaf 3.4.
vgl. de uitspraak van deze rechtbank van 9 april 2025, ECLI:NL:RBNNE:2025:1851.