ECLI:NL:RBNNE:2024:632 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 februari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/961
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: R. Otten),
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigden: mr. F. Huizenga en N.L. Menso).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2021.
1.1. Verweerder heeft bij besluit van 9 juni 2022 de hoogte van de zorgtoeslag 2021 herzien op een bedrag van € 487,00. Met het bestreden besluit van 21 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de herziene voorschotbeschikking zorgtoeslag 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft over het jaar 2021 een voorschot van € 1.289,00 aan zorgtoeslag ontvangen op basis van een geschat inkomen van € 14.766,00. Op 25 mei 2022 heeft verweerder vanuit de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) een melding gekregen dat het inkomen van eiser voor het jaar 2021 € 27.725,00 bedraagt. Verweerder heeft op basis daarvan de eerder toegekende zorgtoeslag herzien op € 487,00.
6.1. Eiser heeft in het beroepschrift aangevoerd dat het afkopen van een klein pensioen geen invloed mag hebben op de hoogte van de huurtoeslag.
6.2. Verweerder voert aan dat er – anders dan bij de huurtoeslag – geen wettelijke bepaling is die de mogelijkheid biedt om inkomensbestandsdelen buiten beschouwing te laten bij de zorgtoeslag.
6.3. De rechtbank overweegt dat de beroepsgrond gaat over het aanmerken van het afgekochte pensioen als inkomen voor de huurtoeslag. De rechtbank stelt vast dat het afgekochte pensioen alleen in aanmerking is genomen bij de berekening van de zorgtoeslag en niet bij de huurtoeslag.
6.4. Voor zover het beroep zich richt tegen het meerekenen van de afkoop van een pensioen bij de zorgtoeslag, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder is bij het bepalen van de draagkracht voor toeslagen gehouden het verzamelinkomen in aanmerking te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het verzamelinkomen zoals opgenomen in de basisregistratie inkomen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder bij de berekening van toeslagen geen ruimte heeft om af te wijken van dit door de inspecteur inkomstenbelasting vastgestelde verzamelinkomen.
6.5. Voor de zorgtoeslag geldt geen artikel dat vergelijkbaar is met artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag, op grond waarvan op verzoek de afkoopsom met betrekking tot het pensioen buiten beschouwing van het toetsingsinkomen kan blijven.
6.6. De Afdeling heeft in een recente uitspraak bevestigd dat de Wet op de zorgtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen geen grondslag bieden om bij de bepaling van de draagkracht voor de berekening van de zorgtoeslag inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet op de zorgtoeslag (Wzt) Artikel 1
2. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.
Besluit op de huurtoeslag (Bht)
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing: a. afkoopsommen van ouderdoms- of nabestaandenpensioen die in het berekeningsjaar niet meer bedragen dan het bedrag dat is opgenomen in artikel 66, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 78, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Zie de uitspraak van de ABRvS van 7 juli 2010, met nummer ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.
Zie de uitspraak van de ABRvS van 10 mei 2023, met nummer ECLI:NL:RVS:2023:1809, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.