ECLI:NL:RBNNE:2024:1512 - Rechtbank Noord-Nederland - 8 februari 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/338
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, het college (gemachtigde: F.J. de Jong).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Glashandel en Glasbewerking Hoekstra B.V uit [woonplaats] (vergunninghouder).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een damwand en een geluidscherm om een containeropstelplaats aan de [adres 1] te [woonplaats] .
1.1. Het college heeft deze vergunning met het besluit van 6 juli 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de verlening van de vergunning gebleven (bestreden besluit).
1.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Omdat na deze zitting bleek dat vergunninghouder hiervan niet op de hoogte was gesteld, heeft de rechtbank de zaak heropend en alle partijen uitgenodigd voor een tweede zitting. De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet, volgt dat in deze procedure nog het oude recht (waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Wabo) van toepassing is, omdat de aanvraag is ingediend voor de inwerkingtreding van de Ow.
Feiten
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1. Eiser woont aan de [adres 2] te [woonplaats] . Dit perceel is gelegen naast het glaszetbedrijf van vergunninghouder. Dit bedrijf is gevestigd op twee percelen, [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats] .
4.2. Op enig moment heeft vergunninghouder een (ingegraven) container geplaatst voor de verwerking van glasafval. De container is geplaatst op het perceel [adres 1] en bevindt zich direct naast het perceel van eiser.
4.3. Eiser ondervindt geluidsoverlast door het storten van glas. Op 12 januari 2022 heeft hij daarom een handhavingsverzoek ingediend bij het college, betreffende het storten en rondspatten van glas en het ingraven van een afvalcontainer.
4.4. Bij twee verschillende inspecties door een toezichthouder van de gemeente is vervolgens geconstateerd dat tijdens het storten van glasafval in de container de norm voor het piekgeluid (LAmax) wordt overschreden. Het college heeft vergunninghouder daarom op 7 april 2022 per brief aangemaand om deze overtreding te beëindigen. In deze brief heeft het college vergunninghouder er ook op gewezen dat een omgevingsvergunning aangevraagd zou kunnen worden, ter legalisatie van de geplaatste keerwanden voor de container.
4.5. Op 30 mei 2022 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van de keerwanden, die om de container geplaatst zijn. Op 31 mei 2022 heeft het college een voornemen tot vergunningverlening uitgebracht en daarbij laten weten dat ook voor het te plaatsen geluidscherm een vergunning aangevraagd dient te worden. Vergunninghouder heeft daarop de aanvraag aangevuld en ook voor het geluidscherm een omgevingsvergunning bouwen aangevraagd. Het college heeft op deze aangevulde aanvraag van eiser de omgevingsvergunning verleend.
Is de vergunning terecht verleend? 5. Eiser stelt dat de verleende vergunning ervoor had moeten zorgen dat er geen overschrijding van de geluidsnormen meer zou plaatsvinden, maar er is nog steeds sprake van overschrijding. Voordat de vergunning verleend werd, had het college een akoestisch onderzoek uit moeten voeren. Had het college dit gedaan, dan zou gebleken zijn dat de vergunde locatie niet geschikt is en dat de genomen maatregelen niet afdoende zijn. Vergunninghouder had dan een andere plek op het terrein uitgekozen waardoor er geen overschrijding van de geluidsnorm meer zou plaatsvinden. Het college heeft nu echter meegewerkt aan het legaliseren van een illegaal bouwwerk, waardoor een milieudelict in de hand gewerkt wordt. De vergunning moet volgens eiser daarom worden ingetrokken en het college moet handhavend optreden tegen de overschrijding.
5.1. De rechtbank stelt vast dat de damwanden en het geluidscherm terecht als bouwwerken zijn aangemerkt. De glascontainer is geen bouwwerk. Het college heeft desgevraagd op zitting bevestigd dat de vergunning dan ook enkel is verleend voor het plaatsen van de damwand en het geluidscherm.
5.2. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de damwanden en het geluidscherm in de onderhavige situatie vergund konden worden. Daarover overweegt de rechtbank verder als volgt.
5.3. Voor het plaatsen van de damwanden en het geluidscherm is een omgevingsvergunning voor bouwen nodig.
5.4. Eiser heeft niet gesteld, noch is op andere wijze gebleken, dat het bouwplan niet voldoet aan de eisen van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Geen van de gronden waarop het college een omgevingsvergunning voor bouwen kan weigeren is derhalve van toepassing. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college de vergunning terecht verleend heeft.
5.5. Hetgeen eiser aangevoerd heeft over de handelwijze van de gemeente, waarbij eiser aan de bel heeft getrokken over geluidsoverlast, waarna een vergunning voor het illegaal geplaatste bouwwerk is verleend, is geen omstandigheid die meegewogen kan worden bij de beoordeling van de vergunningverlening door de gemeente. Ook het feit dat het nu geplaatste geluidscherm onvoldoende helpt tegen de overschrijding van de geluidsnormen en dat een andere locatie voor de container beter zou helpen tegen de geluidsoverlast, valt buiten de omvang van dit geding. Dit kan slechts aan de orde komen in een handhavingsprocedure, waarbij beoordeeld wordt of aan de desbetreffende regelgeving (bijvoorbeeld het Activiteitenbesluit) wordt voldaan. De beroepsgronden van eiser hierover slagen derhalve evenmin.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het betaalde griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).