ECLI:NL:RBNHO:2024:10381 - Rechtbank Noord-Holland - 16 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/2367
[eiser] , uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem(het college), verweerder, (gemachtigden: B.E. Robbe en M.J. Ferwerda).
Inleiding
1. Met het besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een debiteurennummer niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.
Wat aan het bestreden besluit vooraf ging
4. Eiser is dakloos. In verband daarmee ontvangt hij een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) en is hij een eigen bijdrage verschuldigd.
5. De belangenbehartiger van eiser heeft met een e-mail van 9 oktober 2023 de Brede Centrale Toegang (BCT) van GGD Kennemerland onder meer verzocht om een debiteurennummer voor eiser aan te maken, om te voorkomen dat er problemen ontstaan met de betaling van de eigen bijdrage.
6. Met een e-mail van 5 november 2023 (de e-mail) heeft de BCT als volgt gereageerd:
“(…) Het aanvragen van een debiteurennummer is alleen mogelijk als cliënten onder bewind staan en er een factuur van de eigen bijdrage gestuurd wordt naar de bewindvoerder. Dit is bij dhr. [achternaam] niet het geval. Dhr. kan zijn eigen bijdrage op meerdere mogelijkheden voldoen. De BCT zit elke dinsdag van 9.00-11.00 uur op de Velserpoort om de weekmeldingen van de Velserpoort cliënten in ontvangst te nemen. Dhr. kan zijn eigen bijdrage contant of per pin bij de BCT medewerker aldaar betalen. Ook is er een mogelijkheid om bij de BCT aan de Wilhelminastraat te betalen van maandag t/m vrijdag van 9.00-12.30 uur. Mocht dhr. liever meteen op de uitbetaal dag van de participatiewet uitkering zijn eigen bijdrage voldoen kunnen wij hier afspraken over maken met dhr. (…)”
7. Met het bestreden besluit heeft het college het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften overgenomen. In dat advies is overwogen dat geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daarbij heeft de commissie verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2022 (21/244) in een soortgelijke kwestie. De commissie heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
Standpunt eiser
8. Eiser betoogt dat de e-mail is aan te merken als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe voert hij aan dat sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling, omdat de e-mail erop neerkomt dat hem op grond van een publiekrechtelijke bevoegdheid, gebaseerd op artikel 2.1.4b. onder c Wmo, een verplichting wordt opgelegd om persoonlijk bij de BCT langs te gaan en daar contant of per pin te betalen. Daarnaast voert eiser aan dat zijn verzoek kwalificeert als een aanvraag in de zin van de Awb en dat de afwijzing daarvan kwalificeert als een beschikking, ofwel een besluit. Volgens eiser is de weigering om een aanvraag voor een beschikking in te willigen, onder welke bewoordingen ook, een besluit. Ook voert eiser aan dat hij belang heeft bij toewijzing van zijn aanvraag. Ten slotte stelt eiser dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van bewindvoering, waarbij wel een debiteurennummer wordt toegekend.
9. Ter zitting is namens eiser benadrukt dat de gevreesde betalingsproblemen zich inmiddels voordoen, omdat in mei 2024 is gebleken van een betalingsachterstand en eiser nu het risico loopt dakloos te worden. Eiser is een forse betalingsregeling overeengekomen om in de opvang te mogen blijven, aldus zijn gemachtigde.
Standpunt college
10. Het college handhaaft zijn standpunt dat de e-mail niet is gericht op een rechtsgevolg. Wat betreft de door eiser aangedragen belangen merkt het college op dat, hoewel begrip bestaat voor de persoonlijke omstandigheden van eiser, deze geen grond vormen om de e-mail alsnog op te vatten als een besluit. Het college herhaalt dat er mogelijkheden zijn om de risico’s voor eiser te beperken zonder dat een debiteurennummer nodig is.
11. Ter zitting heeft het college aangevoerd dat geen risico bestaat op dakloosheid, omdat eiser niet vanwege de betalingsachterstand uit de opvang zal worden gezet. Daarnaast heeft het college verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:795) waarin een soortelijke e-mail van feitelijke aard niet als besluit is aangemerkt.
12. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het bezwaarschrift van eiser op juiste gronden niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank beoordeelt dus alleen of het college het bezwaar op goede gronden niet inhoudelijk heeft behandeld, doordat de mogelijkheid van bezwaar niet openstond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
13. Het uitgangspunt bij de beoordeling is dat op grond van de Awb alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt dat onder besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt een handeling gericht op een rechtsgevolg bedoeld. Een beslissing heeft rechtsgevolg indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen. Uit artikel 1:3, derde lid, van de Awb volgt dat een aanvraag een verzoek van een belanghebbende is om een besluit te nemen.
14. De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een debiteurennummer geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Daartoe overweegt de rechtbank dat met een debiteurennummer boekhoudkundig een koppeling wordt gemaakt tussen een schuldenaar en een uniek nummer, zodat een bankoverschrijving direct herleidbaar is naar die schuldenaar. Dit betekent dat eiser met zijn verzoek beoogt dat het college een feitelijke handeling verricht, namelijk het toekennen van een debiteurennummer. Dat verzoek is niet gericht op het verkrijgen van een schriftelijke beslissing inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, zodat het verzoek van eiser niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van de Awb. Dat brengt mee dat de e-mail niet als afwijzing van een aanvraag in de zin van de Awb is aan te merken. De e-mail betreft een afwijzende reactie op het verzoek van eiser tot het verrichten van een feitelijke handeling waarbij slechts informatieve mededelingen zijn gedaan. De e-mail is er niet op gericht een bevoegdheid, recht of verplichting te doen ontstaan of teniet te doen, en is daarmee niet gericht op een rechtsgevolg.
15. Eiser stelt dat hij belang heeft bij een debiteurennummer, omdat hij vanwege financiële problemen zijn uitgaven wil beheersen door via bankoverschrijving te betalen. Daarnaast brengt de omgeving van de locatie Wilhelminastraat volgens eiser een risico op terugval in zijn middelengebruik mee. Deze belangen van eiser brengen geen verandering in het oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiser, dat zijn situatie vergelijkbaar is met bewindvoering. Deze omstandigheden maken immers niet dat de e-mail een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt.
16. Het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat het college op juiste gronden het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M. van Diepen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Schoone, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijv. r.o. 4.3.1. en 4.3.2. in de uitspraak van de CRvB van 17 april 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:795).